Van Wiechen-kenmerken
Het Van Wiechenonderzoek bestaat uit 75 ontwikkelingskenmerken (Van Wiechen-kenmerken) verdeeld over drie ontwikkelingsvelden: fijne motoriek/adaptatie/persoonlijkheid/sociaal gedrag, communicatie en grove motoriek. Afhankelijk van de leeftijd van het kind worden bepaalde Van Wiechen-kenmerken afgenomen. Elk ontwikkelingskenmerk moet in eerste instantie via eigen waarneming van de onderzoeker worden onderzocht. Pas als dat niet lukt, wordt bij sommige kenmerken (de M- mededeling-, kenmerken) op de heteroanamnese overgeschakeld. De score is dan 'M'. De Van Wiechen-kenmerken zijn in de Basisdataset JGZ van het Digitaal Dossier JGZ opgenomen.
Bij het vaststellen van de aanbevolen onderzoeksleeftijd voor het afnemen van een Van Wiechen-kenmerk is er naar gestreefd zo goed mogelijk aan te sluiten bij de P90-leeftijd. De P90-leeftijd is de leeftijd waarop 90% van de kinderen een kenmerk positief scoort. Echter, deze P90 verschilt per kenmerk. Het percentage van de kinderen dat een kenmerk positief scoort, de referentiewaarde, varieert van 81 tot bijna 100%. Bij de beschrijving van de afzonderlijke kenmerken staan de referentiewaarden vermeld. Bij kenmerken met een groot sekseverschil staat het percentage voor jongens en meisjes afzonderlijk vermeld. Zie toelichting Referentiewaarden van het Van Wiechenonderzoek. Van een twintigtal kenmerken zijn geen recente referentiewaarden bekend, vandaar dat bij deze kenmerken de spreiding wordt weergegeven. De spreiding geeft de hoogst en laagst gevonden P90-leeftijd aan. In de internationale literatuur worden hiervoor verschillende leeftijden gevonden.
Let op:
Per kenmerk vind je een Van Wiechen-filmpje voor ouders die zij, voorafgaand aan een afspraak bij de JGZ, kunnen bekijken om zo betrokken te worden in het ontwikkelingsonderzoek. Naast het filmpje staan opmerkingen voor professionals.
Het NCJ heeft een richtlijn Flexibilisering disciplines opgesteld, over de rol die elke discipline (jeugdarts, jeugdverpleegkundige, verpleegkundig specialist en doktersassistente) bij van het VWO kan spelen. De rol van elke discipline staat bij elk kenmerk vermeld. Bekijk de richtlijn Flexibilisering disciplines
fijne motoriek, adaptatie, persoonlijkheid en sociaal gedrag
1. Ogen fixeren2. Volgt met ogen én hoofd
3. Handen af en toe openen
4. Kijkt naar eigen handen
5. Speelt met handen middenvoor
6. Pakt in rugligging voorwerp binnen bereik
7. Pakt blokje over
8. Houdt blokje vast, pakt er nog een in andere hand
9. Speelt met beide voeten
10. Pakt propje met duim en wijsvinger
11. Doet blokje in/uit doos
12. Speelt “geven en nemen”
13. Stapelt 2 blokjes
14. Gaat op onderzoek uit
15. Stapelt 3 blokjes
16. Doet anderen na
17. Stapelt 6 blokjes
18. Plaatst ronde vorm in stoof
19. Trekt kledingstuk uit
20. Bouwt vrachtauto na
21. Plaatst 3 vormen in stoof
22. Tekent verticale lijn na
23. Bouwt brug na
24. Plaatst 4 vormen in stoof
25. Trekt eigen kledingstuk aan
26. Tekent cirkel na
27. Houdt potlood met vingers vast
28. Tekent kruis na
communicatie
29. Reageert op toespreken30. Lacht terug
31. Maakt geluiden terug
32. Maakt gevarieerde geluiden
33. Zegt “dada-baba of gaga”
34. Brabbelt bij zijn spel
35. Reageert op mondeling verzoek
36. Maakt communicatieve gebaren
37. Zegt 2 “geluidswoorden” met begrip
38. Begrijpt enkele dagelijks gebruikte zinnen
39. Zegt 3 "woorden" met begrip
40. Begrijpt fantasieopdrachtjes
41. Zegt “zinnen” van 2 woorden
42. Wijst 6 lichaamsdelen aan bij pop
43. Noemt zichzelf “mij” of “ik”
44. Wijst 5 plaatjes aan in boek
45. Zegt “zinnen” van 3 of meer woorden
46. Is verstaanbaar voor bekenden
47. Praat spontaan over gebeurtenissen thuis/speelzaal
48. Stelt vragen naar “wie”, “wat”, “waar”, “hoe”
49. Is goed verstaanbaar voor onderzoeker
50. Stelt vragen naar “hoeveel”, “wanneer”, “waarom”
51. Begrijpt analogieën en tegenstellingen
grove motoriek
52. Beweegt armen evenveel53. Beweegt benen evenveel
54. Blijft hangen bij optillen onder de oksels
55. Reacties bij optrekken tot zit
56. Heft kin even van onderlaag
57. Heft buikligging hoofd tot 45°
58. Kijkt rond met 90° geheven hoofd
59. Benen gebogen of trappelen bij verticaal zwaaien
60. Rolt zich om van rug naar buik en omgekeerd
61. Kan hoofd goed ophouden in zit
62. Zit op billen met gestrekte benen
63. Zit stabiel los
64. Kruipt vooruit, buik op de grond
65. Trekt zich op tot staan
66. Kruipt vooruit, buik vrij van de grond
67. Loopt langs
68. Loopt los / loopt goed los / loopt soepel
69. Gooit bal zonder om te vallen
70. Kan hurken en weer gaan staan zonder steun en zonder hulp van de armen
71. Schopt bal weg
72. Kan in zit soepel roteren
73. Fietst (op driewieler)
74. Springt met beide voeten tegelijk
75. Kan minstens 5 seconden op één been staan