Instructies voor professionals | |
Achtergronden | |
Ontwikkelingsveld | Communicatie, persoonlijkheid en sociaal gedrag. |
Psychologisch aspect | Door middel van communicatieve gebaren begint het kind blijk te geven van inzicht in de dagelijks terugkerende sociale gebruiken. Het gebruik van communicatieve gebaren gaat vooraf aan taalproductie. Voorbeelden zijn: ‘dagdag’ zwaaien, wijzen naar iets dat het kind graag wil (‘imperatief wijzen’, vaak gepaard gaande met aankijken en brabbelen), intentioneel imiteren van gebaren of handen omhoog doen bij ‘hoera’. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die zwak zijn in taalbegrip en taalproductie maar wel vlot communicatieve gebaren gebruiken meer kans hebben hun taalachterstand in te halen dan kinderen die weinig gebaren in de communicatie, zoals kinderen met ASS. Op deze leeftijd maakt imitatiegedrag deel uit van het gebruik van communicatieve gebaren. |
Onderzoekleeftijd | Referentiewaarden (percentage dat het kenmerk positief scoort) |
47-48 weken | Jongens: 88,6 % Meisjes: 95,8 % Gem: 92,2% |
49-50 weken | Jongens: 91,1 % Meisjes: 96,2 % Gem: 93,6% |
51-52 weken | Gem: 94,8 % |
55-56 weken | Jongens: 95,0 % Meisjes: 100 % |
NB: periode week 1 betreft de leeftijd vanaf de geboortedag tot en met dag 6, periode week 2 de leeftijd van dag 7 tot en met dag 13, etc | |
Onderzoekmethode | |
Uitgangspositie kind | Niet bepaald. |
Uitvoering onderzoek | De onderzoeker spoort het kind aan tot het maken van communicatieve gebaren, zoals dag zwaaien, handjes omhoog bij hoera, gebaren nadoen bij versjes, aanwijzen welk van twee getoonde voorwerpen het kind wil hebben. Als het gewenste gedrag tijdens het consult niet kan worden geobserveerd, vraagt de onderzoeker de ouder: ‘zwaait uw kind wel eens als er iemand binnenkomt of weggaat?’ Of ‘Als uw kind ergens niet bij kan, wijst hij er dan naar met zijn eigen wijsvinger, u daarbij aankijkend?’ Zo niet: ‘Maakt uw kind wel eens andere gebaren? Zo ja, welke?’ |
Observatie | De onderzoeker observeert of het kind communicatieve gebaren maakt in duidelijke interactie met de onderzoeker en/of de ouder. |
Anamnese | Als het gewenste gedrag niet tijdens het consult kan worden geobserveerd, vraagt de onderzoeker de ouder: “Zwaait … wel eens als er iemand binnenkomt of weggaat?”. Of: “Als …. ergens niet bij kan, wijst hij er dan naar met zijn eigen wijsvinger, u daarbij aankijkend?’ Zo niet: “Maakt … wel eens andere gebaren? Welke?” |
Beoordeling | Bij de interpretatie van de respons moet de onderzoeker rekening houden met de kwantiteit en de kwaliteit van het taalaanbod, met de taalproductie en met de ouder-kindrelatie. Het niet laten zien van communicatieve gebaren en dan met name de afwezigheid van wijzen op deze leeftijd, kan wijzen op ASS. |
Positief |
|
Negatief |
|
Registratie | + Bij geobserveerde positieve respons. M Bij anamnestisch positieve respons. - Bij negatieve respons. |
Discipline | Alle disciplines mogen dit kenmerk uitvoeren |
Informatie over overleg / consultatie | Indien de DA het kenmerk uitvoert mag bij een negatieve score de JV geconsulteerd worden. Indien de JV het kenmerk uitvoert moet bij een negatieve score de VS/JA geconsulteerd worden. Bij alarmsymptoom op korte termijn consultatie van de VS/JA. |
Advies | Adviseer ouders om de communicatieve ontwikkeling te stimuleren en ga daarbij in op het spelen met hun kind (bijvoorbeeld door het zingen van kinderliedjes met gebaren). |
Alarmsymptoom | Geen imitatie en kiekeboespelletjes na de leeftijd van 9-10 maanden (Touwen, 1990) |