Vorig kenmerk                                                                        Volgend kenmerk                                                        Naar overzicht

48. Stelt vragen naar “wie”, “wat”, “waar”, “hoe”

Van Wiechenfilmpje

Dit filmpje kan gebruikt worden om ouders te betrekken bij het onderzoek en dient voor de professionals als audiovisuele ondersteuning bij de beschreven instructie.

In gesprek met ouders

Je kind kan door woorden te gebruiken en zinnen te maken, vragen stellen. Door vragen te stellen probeert je kind te begrijpen hoe de wereld werkt. Je kind is nieuwsgierig. De vragen zoals wie, wat, waar en hoe gaan vooral over de dingen dichtbij. Later komen ook vragen over hoeveel, wanneer en waarom. Deze vragen zijn wat moeilijker en gaan meer over het begrijpen van de wereld om hen heen. Door vragen te stellen en de antwoorden te begrijpen, is je kind eigenlijk aan het nadenken. Je helpt je kind de wereld te begrijpen.

Instructies voor professionals
Achtergronden
Ontwikkelingsveld Communicatie (actieve taalontwikkeling), persoonlijkheid en sociaal gedrag.
Psychologisch aspect Op deze leeftijd is het kind in staat een vraag niet alleen door intonatie uit te drukken, maar kan hij ook een vraag stellen door gebruikmaking van vragende voornaamwoorden. Eerst met gebruikmaking van ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’ en ‘hoe’, later ook met gebruikmaking van ‘hoeveel’, ‘waarom’ en ‘wanneer’. Door de communicatie die daarop volgt met de ouder leert het kind de wereld verder kennen. Door het verbinden van taal aan concrete zaken leert het kind te abstraheren. Dit kenmerk is dus ook van belang voor de cognitieve ontwikkeling.
Onderzoekleeftijd
Aanbevolen leeftijd 42 maanden (3,5 jaar).
Spreiding Niet aan te geven. Er is slechts één p90 bekend (BSID­II­Nl, 2002), die op de leeftijd van 35 maanden ligt. Goorhuis­-Brouwer geeft aan dat op de leeftijd van 47 maanden vraagzinnen met “wie, wat, waar” goed geformuleerd worden.*
 *Voor dit kenmerk zijn voor verschillende leeftijden nog geen referentiewaarden beschikbaar.
Onderzoekmethode
Uitgangspositie kind Niet bepaald.
Uitvoering onderzoek Geen bepaalde handeling.
Observatie De onderzoeker observeert of het kind, in gesprek met hem of met de ouder, vragen stelt die beginnen met “wie”, “wat”, “waar” of “hoe”.
Anamnese Als het kind dergelijke vragen niet tijdens het consult stelt, vraagt de onderzoeker aan de ouder: “Stelt … wel eens vragen die beginnen met ‘wie’ ,’wat’ , ‘waar’ of ‘hoe’?”
Beoordeling Bij de interpretatie van de respons moet de onderzoeker rekening houden met de kwantiteit en de kwaliteit van het taalaanbod, met de taalproductie en met de ouder­-kind relatie.
Positief Het kind stelt vragen beginnend met “wie”, “wat”, “waar” of “hoe”.
Negatief
  • Het kind stelt geen vragen die beginnen met “wie”, “wat”, “waar” of “hoe” en
  • de ouder beantwoordt bovenstaande vraag ontkennend.
Registratie + Bij geobserveerde positieve respons.
M Bij anamnestisch positieve respons.
-­ Bij negatieve respons.Noteer bij opmerkingen: het taalaanbod dat het kind in kwantiteit en kwaliteit krijgt en de ouder-kind relatie.
Discipline Alle disciplines mogen dit kenmerk uitvoeren.
Informatie over overleg / consultatie Indien de DA het kenmerk uitvoert mag bij een negatieve score de JV geconsulteerd worden.
Indien de JV het kenmerk uitvoert moet bij een negatieve score de VS/JA geconsulteerd worden.
Ook de interactie van de onderzoeker met het kind behoort in de afweging van consultatie VS/JA meegenomen te worden.
Advies Adviseer ouders om de communicatieve ontwikkeling te stimuleren en ga daarbij in op het stimuleren van de taalontwikkeling (bijvoorbeeld adviezen over taalaanbod, interactie en spel).

Welkom op onze nieuwe website!

Heb je een gebruikersaccount? Dan ontvang je van ons een mail om je account opnieuw te activeren.