Instructies voor professionals | |
Achtergronden | |
Ontwikkelingsveld | Communicatie (actieve taalontwikkeling), persoonlijkheid en sociaal gedrag. |
Neurologisch aspect | Op deze leeftijd is het kind in staat alle afzonderlijke fonemen foutloos te produceren. |
Psychologisch aspect | Dit is een leeftijd waarop het kind druk met taal bezig is. Het belangstellende oor van de ouder voor de verhalen die het kind vertelt en het gesprek dat de ouder aansluitend met het kind voert zijn zowel een oefening in het actief en passief taalgebruik als een belangrijk gebeuren in de sociale en cognitieve ontwikkeling van het kind. De verhalen van het kind hoeven nog niet volledig samenhangend te zijn. Syntactisch en grammaticaal hoeft de taal nog niet perfect te zijn. |
Onderzoekleeftijd | |
Aanbevolen leeftijd | 42 maanden (3,5 jaar). |
Spreiding1 | 32,5 - 58,5 maanden (141 – 252 weken)2 |
1De spreiding zoals hier weergegeven geeft de hoogst en laagst gevonden P90-leeftijd aan. P90 is de leeftijd waarop 90% van de kinderen positief scoort. In de internationale literatuur worden hiervoor verschillende leeftijden gevonden. 2Voor dit kenmerk zijn voor verschillende leeftijden nog geen referentiewaarden beschikbaar. |
|
Onderzoekmethode | |
Uitgangspositie kind | Niet bepaald. |
Uitvoering onderzoek | Geen bepaalde handeling. |
Observatie | De onderzoeker observeert of het kind uit zichzelf praat over een gebeurtenis die niet in het hier en nu plaatsvindt. Het gaat er dus om dat het kind spontaan begint te vertellen over een gebeurtenis die elders (thuis, speelzaal, bij een vriendje, …) heeft plaats gevonden. Onder spontaan vertellen wordt in dit verband ook verstaan het inhaken door het kind op wat de ouder of de onderzoeker zegt. |
Anamnese | Als het kind tijdens het consult niet spontaan over belevenissen thuis of in de speelzaal vertelt, vraagt de onderzoeker aan de ouder: “Als … thuis komt b.v. uit de speelzaal of van het spelen bij een vriendje, praat hij dan uit zichzelf daarover?” |
Beoordeling | Bij dit kenmerk gaat het om de taal (of dialect) dat het kind gewend is thuis te spreken. Als de onderzoeker die taal of dat dialect onvoldoende beheerst, is dit kenmerk niet te onderzoeken, tenzij het kind tweetalig wordt opgevoed of naast het dialect ook Nederlands spreekt. Bij de interpretatie van de respons moet de onderzoeker rekening houden met de kwantiteit en de kwaliteit van het taalaanbod, de taalproductie en met de ouder-kind relatie. |
Positief | Het kind praat uit zichzelf met de onderzoeker of met de ouder over een onderwerp dat niet in het hier en nu speelt. |
Negatief |
|
Registratie | + Bij geobserveerde positieve respons. M Bij anamnestisch positieve respons. - Bij negatieve respons. Onder ‘opmerkingen’ registreren als het kenmerk niet kon worden onderzocht, omdat het kind een taal spreekt die of een dialect dat de onderzoeker onvoldoende beheerst. Bij een kind dat tweetalig is of thuis dialect spreekt en waarbij het kenmerk is onderzocht op de beheersing van het Nederlands, moet onder ‘opmerkingen’ daarvan aantekening worden gemaakt (‘tweetalig’ of ‘spreekt thuis dialect’). |
Discipline | Alle disciplines mogen dit kenmerk uitvoeren. |
Informatie over overleg / consultatie | Indien de DA het kenmerk uitvoert mag bij een negatieve score de JV geconsulteerd worden. Indien de JV het kenmerk uitvoert moet bij een negatieve score de VS/JA geconsulteerd worden. Ook de interactie van de onderzoeker met het kind behoort in de afweging van consultatie VS/JA meegenomen te worden. Ga na en noteer bij opmerkingen: het taalaanbod dat het kind in kwantiteit en kwaliteit krijgt en de ouder-kind relatie. |
Advies | Adviseer ouders om de communicatieve ontwikkeling te stimuleren en ga daarbij in op het stimuleren van de taalontwikkeling (bijvoorbeeld samen de dag doorspreken). |