4. Vinger-duim oppositie
Kenmerken BFMT
Uitgangspositie kind |
Het kind zit recht voor de tafel en goed gesteund (liefst met heupen, knieën en enkels in 90-graden). Zo nodig kan hiervoor een voetensteuntje worden gebruikt. Tafelhoogte liefst dusdanig dat de armen gesteund zijn en de schouders ontspannen. De arm en elleboog van het kind mag op tafel leunen. De tafel moet zodanig opgeruimd zijn dat het kind niet wordt afgeleid. |
Uitvoering onderzoek |
De onderzoeker moet goed zicht op beide handen van het kind hebben. Hij maakt de opdracht eerst duidelijk aan het kind door deze voor te doen: “Kijk eerst wat ik doe en daarna ga ik kijken of jij dat precies zo kunt”. Hij raakt met de duim de toppen van de wijsvinger, middelvinger, ringvinger en pink aan, bij herhaling (2 of 3 keer), in deze volgorde en ritmisch, met de duim en vingers in flexiestand, met een snelheid van één aanraking per seconde. Voordoen rechts of links volstaat. |
Opdracht |
“Nu jij, kun jij dit nadoen?” |
Observatie |
De onderzoeker let erop of alle vingertopjes met vingers in lichte flexiestand ritmisch en in de juiste volgorde de duimtop raken. Tevens let hij op meebewegingen van de contralaterale hand en/of in de faciale mimiek/tong. |
Beoordeling en registratie |
|
Kwantitatief |
score 0: de opdracht lukt niet met alle vingers en/of niet in de juiste volgorde (rechts en/of links) |
Kwalitatief |
meebewegingen |