Richtlijn: Ouder-kindrelatie (2021)

Begrippen

Ouder

In deze richtlijn wordt veelvuldig het woord ‘ouder’ (of ouders) gebruikt. Dat is meestal de biologische ouder, maar het kan ook een stief-, adoptie-, pleeg- of gezinshuis ouder, een grootouder of een andere opvoeder zijn. De essentie is dat het om een vertrouwd persoon gaat, die regelmatig interactie heeft met het kind.

Voor professionals die met ouders te maken hebben is het belangrijk dat ze zich bewust zijn van belangrijke specifieke kenmerken van het ouderschap. Wat maakt ouderschap bijzonder?

  • Ouder ben je voor het leven, ook als het kind allang volwassen is
  • Iedere ouder maakt een ontwikkeling door in zijn/haar rol als ouder: iedere fase van het ouderschap vraagt om een andere invulling
  • Ouderschap is een onderdeel van je identiteit: het heeft te maken met wie je bent als persoon: hoe je zelf bent opgevoed, je temperament, je ideeën, waarden, normen en je verwachtingen over je kind en de opvoeding.

In het themadossier van het NCJ over ouderschap worden drie componenten van ouderschap onderscheiden:

  • Het welzijn van de ouder. Wanneer ouders zich prettig voelen in hun rol als ouders komt dat de interactie tussen ouder en kind en tussen ouders onderling ten goede.
  • Het vertrouwen dat een ouder in zichzelf heeft als opvoeder. Alle ouders ervaren momenten van onzekerheid en hebben behoefte aan positieve bevestiging.
  • De manier waarop de ouder het ouderschap beleeft. Dit wordt door veel factoren bepaald: het persoonlijk functioneren, hoe je zelf opgevoed bent, de invloed van het ouderschap op de partnerrelatie, sociale contacten, kindfactoren en sociaaleconomische omstandigheden. Een positieve ouderschapsbeleving draagt bij aan de veilige en gezonde ontwikkeling van kinderen.

In de ouderschapstheorie van Alice van der Pas (2003; 2005; 2007; 2008) worden drie belangrijke uitgangspunten beschreven die van belang zijn voor de samenwerkingsrelatie met ouders:

  1. ‘Ouders willen het beste voor hun kind’. Als professional kun je ervan uitgaan dat alle ouders het beste willen voor hun kind, ook al blijkt dat niet altijd direct uit hun gedrag. Wanneer ouders het gevoel krijgen dat professionals dit uitgangspunt in twijfel trekken, wordt de samenwerkingsrelatie met ouders bedreigd.
  2. ‘Ouderschap maakt kwetsbaar’. Omdat ouderschap sterk verweven is met de identiteit van een persoon, is het bespreken van ouderschap en opvoeding per definitie gevoelig. Een respectvolle, positieve en belangstellende benadering van ouders is daarom van belang.
  3. ‘Ouders zijn eindverantwoordelijk’. De professional loopt een stukje mee in het proces dat ouder en kind doormaken. De professional staat naast de ouder en helpt – indien nodig – de ouder om grip op de situatie (terug) te krijgen, maar de ouder blijft de eindverantwoordelijke.

Kind/jeugdige

Hieronder wordt een persoon in de leeftijd van minus negen maanden tot achttien jaar verstaan.

Ouder-kind relatie

Een relatie kan worden omschreven als een verhouding of verband tussen twee of meer personen.
De ouder-kind relatie is een unieke relatie omdat deze in principe levenslang is, onverbrekelijk en er altijd sprake is van loyaliteit van het kind naar zijn/haar ouders. Het kind is (zichtbaar en onzichtbaar) trouw of loyaal aan zijn/haar ouders.

Een gehechtheidsrelatie omschrijven we in deze richtlijn als de emotionele band tussen een kind en zijn/haar ouder. Het opbouwen van een gehechtheidsrelatie wordt beschouwd als een ontwikkelingsopdracht in het eerste levensjaar (Sroufe et al. 2005). Elk kind raakt gehecht aan één of meer belangrijke personen tijdens zijn/haar eerste levensjaar. Zelfs in een problematische opvoedomgeving hecht een kind zich aan de beschikbare ouder, al zal de kwaliteit van de relatie dan niet optimaal zijn (Juffer, 2010). Een gehechtheidsrelatie geeft het kind de mogelijkheid om zijn/haar emoties en spanning te reguleren en om de sociale en fysieke omgeving breder te gaan verkennen.

De gehechtheidsrelatie is onderdeel van de ouder-kind relatie. De ouder-kind relatie omvat namelijk meer: ook de wijze waarop ouders vorm geven aan het ouderschap, hun identiteit als ouder, hun ideeën en verwachtingen over de opvoeding en hun kind maken deel uit van de ouder-kind relatie. Wanneer we spreken over de ouder-kind relatie is het daarom van belang om – naast de ontwikkeling die het kind doormaakt – ook oog te hebben voor het perspectief van de ouder.

Jonge kinderen hebben een aangeboren neiging om steun te zoeken bij iemand die sterker is, die het kind kan beschermen en helpen (Bowlby, 1988). De ouder beschermt het kind tegen gevaren en stressoren, en zorgt ervoor dat het kind in de beschermende aanwezigheid van de ouder ervaringen kan opdoen (exploreren) zodat het zich verder kan ontwikkelen. Anders gezegd: de ouder fungeert enerzijds als veilige basis van waaruit de omgeving verkend wordt, anderzijds is de ouder een veilige haven, waarnaar het kind terug kan keren bij stress. In een veilige gehechtheidsrelatie is er een evenwicht tussen de veilige haven en de veilige thuisbasis: als het kind zich op zijn gemak voelt gaat het de omgeving verkennen, maar zodra het kind stress ervaart of bang is zal het meteen toenadering zoeken bij de ouder. In figuur 1: Cirkel van veiligheid worden beide functies van de gehechtheidsfiguur in beeld gebracht.

Kenmerkend voor een veilige ouder-kindrelatie is het vertrouwen tussen ouder en kind. Dat vertrouwen ontstaat doordat het kind in talloze alledaagse, sensitieve interacties een gevoel van veiligheid ervaart in relatie tot de ouder. Een gezonde ouder-kindrelatie verschaft de jeugdige emotionele veiligheid: als de jeugdige zich veilig voelt, kan hij/zij de wereld rondom verkennen. Maar bij stress, angst of pijn weet de jeugdige dat hij/zij altijd terug kan vallen op de ouder. Het kind komt door de sensitieve reactie van de ouder niet alleen emotioneel, maar ook fysiek weer in balans; de stress verdwijnt en het kind kan weer ontspannen. Een kind dat veilig gehecht is aan de ouder heeft voldoende vertrouwen in zichzelf en in de ouder. Dat vertrouwen legt een basis voor de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind.

 

Figuur 1. De cirkel van veiligheid. Copyright Cooper, G., Hoffman, K., Marvin, R.S. & Powell, B. (2002) (vertaald door Schuengel, C.)

 

Intern werkmodel

De basis van een gehechtheidsrelatie wordt gevormd door het ‘intern werkmodel’ van een persoon (Bretherton & Munholland, 2008). Dit is een cognitief model waar verwachtingen over anderen en over zichzelf opgeslagen liggen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op opgedane ervaringen. In geval van een veilige gehechtheidsrelatie bouwt iemand een beeld op van beschikbaarheid en hulpvaardigheid van anderen, terwijl bij een onveilige gehechtheidsrelatie eerder ontoegankelijkheid, wantrouwen of afwijzing leidend zijn. Het intern werkmodel stuurt de interpretatie en gedrag in sociale relaties. Vanaf de leeftijd van een jaar heeft een kind een werkmodel opgebouwd. Op basis van nieuwe, actuele ervaringen wordt het werkmodel bijgesteld, zowel in positieve als in negatieve richting; in die zin is het een dynamisch model (Zevalkink, 2007).

Ook bij volwassenen kan de kwaliteit van het intern werkmodel van gehechtheid vastgesteld worden, door middel van een interview over de jeugdervaringen. Volwassenen met een autonoom, veilig werkmodel zijn over het algemeen in staat om op een coherente manier over hun jeugdervaringen te vertellen, en kunnen ook reflecteren op die ervaringen. Volwassenen met een meer onveilig werkmodel vermijden om tijdens het interview in te gaan op negatieve gehechtheidservaringen die ze eerder normaliseren of zelfs idealiseren. Het kan ook dat ze nog steeds boos zijn over hun ervaringen in de kindertijd, wat aangeeft dat ze het verleden nog niet verwerkt hebben.

Er zijn redelijke samenhangen gevonden tussen het intern werkmodel van de ouder en de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie van het kind, met de sterkste samenhang bij de veilig gehechte ouders (Verhage et al., 2016). Dit geeft aan dat ouders hun werkmodel van gehechtheid overdragen op hun kind (intergenerationele overdracht). Verondersteld wordt dat die overdracht van ouder naar kind plaatsvindt via sensitief gedrag en het vermogen om te mentaliseren.

Sensitiviteit

Sensitiviteit (ook wel aangeduid als ‘responsiviteit’ of ‘sensitieve responsiviteit’) kan omschreven worden als het vermogen van de ouder om de signalen en behoeften van een kind correct te interpreteren en daarop snel en adequaat te reageren (Ainsworth et al., 1978). Dit veronderstelt dat de ouder de signalen van het kind waarneemt en - omdat hij/zij het kind kent - weet wat er aan de hand is en vervolgens snel en passend reageert.
Sensitief reageren betekent niet dat een kind altijd zijn/haar zin krijgt. Wel zal een sensitieve opvoeder doorgaans zien en verwoorden wat het kind denkt, voelt of wil, en dan uitleg geven waarom iets wel of niet kan. Kortom, sensitief reageren houdt in dat een ouder…

  • signalen en behoeften bij het (jonge) kind waarneemt en benoemt
  • zich kan inleven in het kind
  • signalen van het kind doorgaans correct interpreteert
  • snel en passend reageert op signalen (dat betekent niet dat het kind altijd zijn/haar zin krijgt)

Met het toenemen van de leeftijd worden de signalen die het kind geeft steeds duidelijker, in toenemende mate worden de eigen behoeften en wensen verwoord. Dan wordt ook de tweede dimensie van het opvoedgedrag (het liefdevol stellen van duidelijke regels en grenzen) belangrijker. Omdat een gehechtheidsrelatie in het eerste levensjaar opgebouwd wordt, ligt het accent in de wetenschappelijke literatuur over gehechtheidsrelaties op sensitief reageren en mentaliseren als belangrijke determinanten voor het ontwikkelen van een veilige gehechtheidsrelatie. Bij het opgroeien (in principe tot de leeftijd van 18 jaar) komt daar het stellen van grenzen bij, mits dit op een sensitieve wijze gebeurt.

Gehechtheidsrelaties zijn universeel: in alle landen en alle culturen hechten kinderen zich aan hun ouders en andere belangrijke opvoeders. Ook blijkt steeds dat een goede gehechtheidsrelatie in positieve zin bijdraagt aan de ontwikkeling van de taal-, cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden van kinderen (Mesman et al. 2012; Prevoo et al., 2017; Washington et al. 2015). Culturele verschillen spelen wel een rol in de manier waarop sensitieve interactie tussen ouder en kind plaatsvindt, bijvoorbeeld vooral met taal, met aanraking of via gebaren (TamisLeMonda et al., 2012).

Mentaliseren

Een belangrijke voorwaarde om een veilige gehechtheidsrelatie op te kunnen opbouwen is het vermogen van de ouder om te ‘mentaliseren’, ofwel het vermogen om na te denken over de eigen innerlijke wereld en die van anderen (Muller & Ten Kate, 2008). Wanneer de ouder op een gepaste manier de gevoelens van het kind aanvoelt, benoemt en in het juiste perspectief zet, neemt de intensiteit van heftige gevoelens af (Zeegers 2017). Zo helpt de ouder het kind om zijn/haar emoties beter te reguleren. Hardop verwoorden wat een kind op dat moment voelt en ervaart, is overigens geen voorwaarde om te kunnen mentaliseren, maar door woorden te geven aan de gevoelens van het kind, laat een ouder of een professional wel zien dat hij/zij mentaliseert.

Zeegers (2017) onderscheidt drie componenten aan het mentaliserend vermogen van ouders: 1) ‘mind-mindedness’, ofwel het vermogen om het kind te zien als een individu met eigen wensen en behoeften; 2) reflectief functioneren, dit is het vermogen van de ouder om te kunnen reflecteren op zichzelf en anderen; en 3) inzicht (‘insightness’), dat we omschrijven als het correct kunnen aanvoelen van de innerlijke gevoelens, wensen en behoeften van het kind, en ervoor zorgen dat het jonge kind niet overspoeld raakt door zijn/haar eigen emoties.

Mentaliseren veronderstelt kortom dat de ouder af kan stemmen op de innerlijke wereld van het kind, de gevoelens en de gedachten van het kind ziet en (h)erkent, en daar in zijn/haar gedrag rekening mee houdt. Bijvoorbeeld: een vader leest een boekje met zijn peuter, en het kind laat tekenen van enthousiasme zien. De vader zegt “Jij vindt dit een heel leuk boekje”, dan is duidelijk dat deze vader passend mentaliseert. Niet in alle gevallen voelt de ouder de mentale toestand van het kind correct aan. Bijvoorbeeld: een peuter huilt, de ouder tilt het op terwijl het zich verzet tegen oppakken, en de ouder zegt “Jij bent moe”. Hiermee mentaliseert de ouder op een niet-passende manier. Een passendere reactie zou zijn: “Ik denk dat je moe bent. Zullen we eens kijken of je wilt slapen?”. In een normale interactie tussen ouder en kind, vinden voortdurend dit soort ‘mismatches’ plaats, die de ouder vervolgens repareert. In het bovengenoemde voorbeeld kan de ouder de mismatch repareren door te zeggen: “je wilt niet opgetild worden, er is iets anders aan de hand. Je voelt je niet fijn”, en het kind weer terugzetten en tegelijk beschikbaar zijn om het kind te steunen. In een gezonde interactie is de ouder in 30% van de alledaagse situaties in staat om goed af te stemmen op hun kind, en vinden in de overige 70% achteraf ‘reparaties’ plaats (Tronick et al., 1989; Tronick & Beeghly, 2011; Gianino & Tronick, 2013). Deze ervaringen zijn nodig voor de ontwikkeling van gezonde regulatiepatronen: het kind leert zijn primaire behoeften, gedrag en gevoelens te reguleren met hulp van de ouder (Rexwinkel, Schmeets, & Pannevis, 2011).

Voor een gezonde ontwikkeling van een kind is het niet nodig om een perfecte ouder te zijn. Dat streven naar perfectie ondermijnt juist de opvoedvaardigheden van ouders. De term ‘goed genoeg ouderschap’ is afkomstig van de Engelse kinderarts en psychoanalyticus Winnicott (1965). De ‘good enough parent’ kan prima de behoeften van haar/zijn kind aanvoelen en daarop reageren. Winnicott definieerde ‘goed genoeg ouderschap’ als een stabiele, zorgzame en liefdevolle benadering van het kind, waardoor het zich goed ontwikkelt. Goed genoeg ouderschap wordt tegenwoordig gedefinieerd als “ouderschap dat jeugdigen voldoende ondersteunt in hun ontwikkeling, volgens bestaande culturele standaarden die kunnen veranderen van generatie tot generatie” (de Vries et al, 2005).

Opvoedingsstijl

Iedere ouder voedt op zijn/haar eigen manier op, maar er zijn toch enkele opvoedingsstijlen te herkennen. Baumrind (1991) onderscheidt twee basisdimensies van opvoedingsgedrag: sensitieve betrokkenheid (‘warmte’) en het stellen van regels (‘controle’). Door deze dimensies te combineren ontstaan er vier opvoedingsstijlen waarbij de autoritatieve stijl zich kenmerkt door veel sensitiviteit en een duidelijke controle, ook wel aangeduid als ‘liefdevol begrenzen’. De andere opvoedingsstijlen kunnen omschreven worden als ‘permissief’ (veel sensitiviteit, weinig controle); autoritair (weinig sensitiviteit en veel controle), en verwaarlozend (weinig sensitiviteit en weinig controle). Ouders met een autoritatieve opvoedingsstijl geven duidelijk en liefdevol leiding aan hun kind, waarbij ze oog hebben voor de behoeften van hun kind en betrokken zijn bij hun kind. Een autoritatieve opvoedingsstijl draagt bij aan het ontwikkelen van gezonde zelfregulatie door het kind en een veilige gehechtheidsrelatie, en krijgen kinderen de meeste kansen om goede ‘levensvaardigheden’ te ontwikkelen (Blokland, 2010).


Pagina als PDF