Richtlijn: Heupdysplasie (2018)

3. Samenwerken - aanbevelingen

Goede samenwerking en afstemming tussen de verschillende disciplines die in de eerste en tweede lijn betrokken zijn bij de signalering, verwijzing, diagnosticering, behandeling en nazorg van kinderen met een DDH is essentieel. Dit garandeert namelijk de continuïteit in de zorg voor kind en ouders. Daarnaast komen goede samenwerking en afstemming ten goede aan de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Na de autorisatie van deze richtlijn komt de Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) te vervallen7.

Aanbevelingen

  • Gezien de matige validiteit van de screening op DDH, is het belangrijk dat de jeugdarts of jeugdverpleegkundige overlegt als er sprake is van twijfel over een situatie. Een eerste overleg kan intern met een directe collega, aandachtsfunctionaris (indien aanwezig binnen de organisatie) of stafarts plaatsvinden. Bij aanhoudende twijfel overlegt de jeugdarts met iemand buiten de organisatie. Hierbij geldt:
  1. overleg over de bevindingen van het lichamelijk onderzoek met de (kinder)orthopeed.
  2. overleg over de duiding van bepaalde risicofactoren met de (kinder)orthopeed.
  3. overleg als de bevindingen van beeldvormend onderzoek tegenstrijdig zijn/blijven met de bevindingen van het lichamelijk onderzoek met de (kinder)orthopeed.
  4. overleg over het verloop van de behandeling met de behandelend (kinder)orthopeed.
  5. overleg over problemen bij de behandeling met de behandelend (kinder)orthopeed.
  6. overleg over praktische problemen bij de behandeling eventueel ook met de Vereniging Afwijkende Heupontwikkeling (VAH).
  • De jeugdarts verwijst bij voorkeur rechtstreeks, voor zowel beeldvormend onderzoek als voor beoordeling door een (kinder)orthopeed. Dit dient altijd met berichtgeving aan de huisarts gepaard te gaan. Indien een kind ook onder behandeling van de kinderarts is, dient een kopie van de verwijsbrief naar de kinderarts gestuurd te worden.
  • De primaire verantwoordelijkheid voor het maken van een afspraak naar aanleiding van een verwijzing ligt bij de ouders. De JGZ-professional die verwijst voor beeldvormend onderzoek is verantwoordelijk voor het opvolgen van de uitslag van het onderzoek, en het bespreken van de uitslag met de ouders.
  • Het is belangrijk dat de verwijzende JGZ-professionals op de hoogte zijn van de regionale sociale kaart. Zij dienen te weten of:
  1. in de regio een diagnostisch centrum is met expertise op het gebied van (echografisch) heuponderzoek bij kinderen;
  2. in de ziekenhuizen in de regio een (kinder)orthopeed werkzaam is, een kinderradioloog of radioloog met expertise op het gebied van (echografisch) heuponderzoek bij kinderen, en een verpleegkundig specialist;
  3. kinderartsen in de regio kinderen na een (poli)klinische bevalling verwijzen voor een heupecho vanwege stuitligging tijdens de zwangerschap en/of tijdens de bevalling, en of zij de uitslag met ouders bespreken;
  4. kinderartsen in de regio heuponderzoek verrichten bij poliklinische nacontrole van prematuur geboren kinderen.
  • JGZ-organisaties kunnen overleggen met het ziekenhuis (en daarbinnen de afdelingen Radiologie en Orthopedie) of men de mogelijkheid tot interne verwijzing vanuit Radiologie naar Orthopedie bij afwijkingen op het beeldvormend onderzoek wil regelen.

 

Bekijk de onderbouwing van dit thema. 


Pagina als PDF