Richtlijn: ADHD (2015)

Onderbouwing

Uitgangsvraag

Zijn er screeningsinstrumenten die geschikt zijn voor deze doelgroepen?

Conclusie

Voor gebruik in de JGZ-praktijk bij kinderen van 3 tot 66 maanden lijkt de ASQ:SE een geschikt instrument om de psychosociale ontwikkeling van het jonge kind in kaart te brengen, met name als het gaat om gebruikersgemak. Uit de internationale database is echter geen geschikte literatuur naar voren gekomen over dit instrument. Verder onderzoek wordt daarom aanbevolen.

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat de BITSEA geschikt is voor het screenen van peuters (tot 3,5 jaar) op sociaal emotionele problemen en vertragingen in competenties.
Karabekiroğlu e. a, 2010 B

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat de DAWBA geschikt is om ADHD op te sporen.
B Foreman (2009)

Niveau 2

Het is aannemelijk dat de attentie subschaal van de PSC-17 een geschikt instrument is om bij jeugdigen (van 8-15 jaar) symptomen van ADHD te signaleren in de eerste lijn.
Gardner et al. 2007, A2

Niveau 2
  • Het is aannemelijk dat de subschaal Hyperactiviteit/aandachttekort van de ouderversie van de SDQ, met een afkappunt van >7, goede voorspellende waarden heeft (Se=0,74; Sp=0,92), en dus bruikbaar is als voorspeller van ADHD bij jeugdigen tussen 11-15 jaar.
  • De leerkrachtenversie van de subschaal Hyperactiviteit/aandachttekort heeft een lage sensitiviteit en een hoge specificiteit (Se=0,68; Sp=0,93). Doordat het afkappunt hoog gelegd is, worden relatief veel jeugdigen met ADHD niet met de test herkend. Jeugdigen zonder ADHD worden wel goed herkend.
    A2 Goodman, 2001

Het gebruik van een screeningsinstrument als de SDQ kan een voorbereiding van het consultatieve gesprek zijn. De lijst is makkelijk in te vullen door ouders, leerkrachten en adolescenten en eenvoudig te scoren met een sjabloon. De SDQ dient beoordeeld te worden door een professional die bevoegd en bekwaam is. Voor de meeste ouders zal het invullen van de lijst maximaal een kwartier duren. Los van het tijdsbeslag kan het invullen van de vragenlijsten voor ouders wel een emotionele belasting vormen. De acceptatie zal ook afhangen van de relatie die de professional met ouders heeft en het vertrouwen in die professional. Dat pleit ervoor om –zeker op jonge leeftijd- het instrument alleen in te zetten in combinatie met een persoonlijk contact, bijvoorbeeld tijdens het Periodiek Geneeskundig Onderzoek bij de JGZ, of alleen op indicatie naar aanleiding van vragen/zorgen.

De vragenlijst is in veel talen vertaald, er zijn aparte versies voor mensen met verschillende culturele achtergronden (zie ook  thema 5: Diversiteit). Het is wel belangrijk te beseffen dat die versies niet in Nederland zijn gevalideerd en genormeerd. Een professional zal meer moeten vertrouwen op de eigen gespreksvaardigheden, perceptie en interpretatie dan op de SDQ score alleen.

De KIPPPI lijkt vooralsnog niet geschikt als signaleringslijst bij kinderen onder de 6 jaar, vanwege de lengte en complexiteit van de lijst en de geringe sensitiviteit.

Het gebruik van de SDQ bij kinderen van 36 maanden tot 45 maanden heeft de voorkeur boven de KIPPPI, vanwege de geringe sensitiviteit van de KIPPPI. Belangrijk is om vooraf na te gaan of gebruik van de SDQ in de JGZ bij kinderen in deze leeftijdsfase niet teveel druk legt op de andere contactmomenten die ook in deze periode plaatsvinden (o.a. vaccinatie, voorbereiding op de overgang van kleuterschool naar basisschool, overdracht naar 4-19 jarigen zorg).

Tabel 1    Overzicht van instrumenten in de richtlijn

In de richtlijn opgenomen instrumenten voor signalering en screening  
  0 tot 6 jaar 6 jaar en ouder
Psychosociale problemen

SDQ 3-4

ASQ:SE

BITSEA

KIPPPI-2

SDQ 4-16

SDQ 11-17 (jongerenversie)

PSC/PSC-17

DAWBA

Kenmerken van ADHD CBCL 1,5 -5

CBCL 6-18 (met YSR en TRF)

CRS

BRIEF

SNAP

SEV

AVL (>6)

Generieke Signaleringsinstrumenten

Generieke signaleringsinstrumenten voor kinderen, jonger dan 6 jaar

De instrumenten voor signalering die in deze paragraaf besproken worden staan op alfabet gerangschikt in de overzichtstabel (tabel 2). In deze paragraaf komen de instrumenten voor de jeugdigen jonger dan 6 jaar aan de orde. Aan het einde van deze paragraaf vindt u de aanbevelingen voor de inzet van signaleringsinstrumenten bij jeugdigen, waarbij een vermoeden is van psychosociale problemen die zouden kunnen wijzen op ADHD.  In paragraaf 4.1.2 worden de  generieke instrumenten voor jeugdigen van 6 jaar en ouder besproken, ook in alfabetische volgorde.

In paragraaf 4.2 worden vervolgens ADHD specifieke instrumenten besproken die ingezet kunnen worden wanneer uit de scores van de signaleringsinstrumenten blijkt dat er in elk geval sprake is van psychosociale problemen en waarbij het vermoeden bestaat van ADHD-kenmerken.

De in tabel 2 hieronder genoemde signaleringsinstrumenten komen in deze paragraaf aan de orde.

Tabel 2 Signaleringsinstrumenten kinderen jonger dan 6 jaar

Instrument Leeftijd: < 6 jaar Aantal items/invulduur

Kosten

En taal

In te vullen door Scoring Training
ASQ:SE 3 tot 66 mnd 10-15 min Nederlands ouders   Ja
BITSEA 24 tot 36 mnd

42 items & 2 vragenlijsten ‘zorgen van ouders’

10-20 min

Niet gratis ouders (voor kind en voor zichzelf) InterpretatieWijzer; speciale scoringslijst Ja
KIPPPI-2     Nederlands      
SDQ 3-4 (signalering)

36 tot 45 mnd.

25

Gratis Engels en vertaald in Nederlands en verschillende talen

gratis

ouders en leerkrachten Handmatig met formulier en via computerprogramma Nee

Ages and Stages Questionnaire (ASQ:SE)

De ASQ:SE bestaat uit acht opeenvolgende vragenlijsten, jeugdigen van drie tot 66 maanden. Het instrument beoogt de psychosociale ontwikkeling van het jonge kind in kaart te brengen, op de volgende gebieden: zelfregulatie, volgzaamheid/meegaandheid, communicatie, adaptief gedrag, autonomie, affect en interacties met mensen.

Wetenschappelijke onderbouwing

Over deze vragenlijst werd geen literatuur gevonden in de internationale databases waarin de search werd uitgevoerd. De literatuur die hier besproken wordt, is door de werkgroep ingebracht.

Overige overwegingen

Aanvullende niet peer-reviewde literatuur

De Wolff en Teunissen (TNO, 2012) geven in hun rapport aan dat de ASQ:SE op vrijwel alle nagevraagde aspecten van de bruikbaarheid zeer positief beoordeeld wordt door de ouders. De ASQ:SE wordt relatief vaak aangekruist als ‘niet lang’, ‘(heel) makkelijk’, en krijgt veelal de voorkeur boven de KIPPPI, de BITSEA en de SDQ als het gaat om gebruikersgemak. Alleen als het gaat om geschiktheid om zorgen aan te geven, vinden ouders de KIPPPI beter dan de ASQ:SE. Ook bij de JGZ-professionals springt de ASQ:SE, net als bij de ouders, er positief uit. De JGZ medewerkers die de verschillende instrumenten hebben uitgeprobeerd, beoordeelden de ASQ:SE als prettiger, gemakkelijker en meer zinvol dan de andere instrumenten (SDQ, BITSEA, KIPPPI).

Brief Infant-Toddler Social and Emotional Assessment (BITSEA)

De BITSEA is een vragenlijst voor het vroegtijdig signaleren van externaliserende en internaliserende problemen en gedragsproblemen van jeugdigen in de leeftijd van 12 maanden tot 3 jaar. Subschalen zijn: gedrag en emoties, sociale interacties en indicatoren van psychopathologie. De BITSEA is ontwikkeld in de USA en gevalideerd ten opzichte van de CBCL. In Nederland is de BITSEA door TNO gevalideerd. De BITSEA bevat 42 items met drie antwoordmogelijkheden (niet waar/zelden, beetje waar/ soms, heel waar/vaak). Het bevat twee schalen, de Probleem schaal (BITSEA/P;31 items) en de Competentie schaal (BITSEA/C 11 items). Per schaal worden de items opgeteld tot een schaalscore. Naast de 42 items bevat de BITSEA twee vragen omtrent de zorgen van ouders.

Wetenschappelijke onderbouwing

In één onderzoek (N=112; 14-42 maanden) in een kinderpsychiatrische polikliniek in Turkije werd geconcludeerd dat de BITSEA een betrouwbaar instrument is voor het bepalen van sociale en emotionele problemen en vertragingen in competenties zowel in een psychiatrische populatie als in de algemene bevolking (Karabekiroğlu et. al. 2010)

Overige overwegingen

Aanvullend, niet-peer reviewd onderzoek

Uit een onderzoek uitgevoerd door TNO (De Wolff, Theunissen, TNO 2011) over signaleringsinstrumenten voor de 0-4 jarigen, komt naar voren dat op de leeftijd van 24 maanden, de BITSEA de beste resultaten geeft, wat betreft de betrouwbaarheid. Wat betreft gebruikersgemak neemt de BITSEA, als het gaat om het oordeel van ouders, een middenpositie in: tussen de ASQ:SE die als meest positief beoordeeld wordt en de KIPPPI, die men vaak lang en moeilijk vindt. Op geen van de gebruiksaspecten springt de BITSEA er uit, niet uitgesproken positief, ook niet uitgesproken negatief. De Bitsea is echter niet bekend binnen de JGZ, en wordt, voor zover ons bekend, niet gebruikt.

 De BITSEA lijkt daarmee geschikt voor het screenen van sociaal emotionele problemen, bij kinderen tot 3,5 jaar. De lijst is door TNO gevalideerd in Nederland.

Kort Instrument voor de Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie (KIPPPI-2)

Uit de internationale search kwam geen artikel over de KIPPPI-2 naar voren. Uit de Nederlandse search kwam één artikel naar voren, waarin de Baby-KIPPPI onderzocht is. Dit artikel is geëxcludeerd, omdat het te weinig gegevens bevatte.

Overige overwegingen

Aanvullend, niet peer-reviewd onderzoek

Bij 36 en 45 maanden geniet het gebruik van de SDQ de voorkeur ten opzichte van de KIPPPI, vanwege te geringe sensitiviteit van de KIPPPI (De Wolff, Theunissen,TNO 2012).

Positief springt de KIPPPI eruit als het gaat om geschiktheid om zorgen aan te geven. Dit geldt niet voor de leeftijdsgroep van 36 maanden, dan vinden ouders de ASQ:SE meer geschikt om hun zorgen aan te geven dan de KIPPPI. Het minst positief zijn de professionals over het gebruikersgemak van de KIPPPI (TNO, De Wolff en Teunissen, 2012).

Strengths and Difficulties Questionnaire 3-4 (SDQ 3-4)

Deze vragenlijst wordt hier kort beschreven, omdat de lijst oorspronkelijk voor jeugdigen vanaf zeven jaar is ontwikkeld. De SDQ wordt in de praktijk wel gebruikt voor jeugdigen tot zes jaar.

De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is oorspronkelijk ontwikkeld voor de leeftijdsgroep van 7-12 jaar in 1997 ontwikkeld door Goodman (1997). Hij verkreeg de vragen door gebruik te maken van de omschrijving van symptomen van DSM-classificaties die relatief vaak voorkomen bij jeugdigen (angst en depressie, gedragsstoornissen en ADHD) en door vragen toe te voegen over problemen met leeftijdgenoten (als indicatie voor psychische problemen) en over pro-sociaal gedrag (proactief vriendelijk gedrag als indicatie van sociale aanpassing). In 2000 is de vragenlijst in het Nederlands vertaald en onderzocht (Goedhart e.a., 2003).

 De vragenlijst is bedoeld om jeugdigen met een hoog risico op psychosociale problemen te signaleren. De SDQ meet:

  • De aanwezigheid van psychosociale problemen
  • Sterke kanten van het kind
  • De invloed van psychosociale problemen op het dagelijks functioneren.

 De SDQ is eenvoudig te scoren met een sjabloon. Voor de hulpverlener en de ouders is het direct inzichtelijk of een kind scoort op een bepaald probleemgebied. Deze score en de impactschaal zijn vervolgens uitgangspunt voor verdere anamnese, onderzoek en eventuele verwijzing.

 Uit het rapport van TNO (De Wolff, Theunissen,TNO 2012) komt naar voren dat bij kinderen in de leeftijd van 36 en 45 maanden het gebruik van de SDQ de voorkeur geniet ten opzichte van de KIPPPI, vanwege te geringe sensitiviteit van de KIPPPI.

Overige overwegingen

De SDQ is voor deze leeftijdsgroep weliswaar nog niet empirisch gefundeerd, maar sluit wel aan bij de praktijk, en wordt aanbevolen door de NCJ.

Vergelijking generieke instrumenten

In validatieonderzoek van De Wolff en Teunissen (TNO, 2012) werden de KIPPPI, de BITSEA, de ASQ:SE en de SDQ vergeleken in termen van validiteit (criterium: verhoogde score in vergelijking met de CBCL) en werd nagegaan wat de meerwaarde was van het gebruik van deze lijsten naast de gegevens in het dossier. De conclusie uit het rapport is dat voor de jongste groep kinderen (van 6 tot 14 maanden) geen enkel instrument voor screening op psychosociale problematiek nodig wordt geacht, omdat het contact met de JGZ dan frequent plaats vindt. Voor de leeftijd vanaf 24 maanden bevelen de onderzoekers wel het gebruik van instrumenten voor screening op psychosociale problemen aan (BITSEA, SDQ). Professionals die deelnamen aan het onderzoek geven aan dat het screeningsinstrument tot een zinvol gesprek kan leiden met de ouders over de psychosociale ontwikkeling van het kind. De ouders kunnen het gesprek voorbereiden aan de hand van de vragenlijst; bij het nabespreken van de lijst kunnen relevante thema’s naar voren komen (De Wolff & Teunissen, 2012).

 

Generieke signaleringsinstrumenten voor jeugdigen van 6 jaar en ouder

In deze paragraaf worden instrumenten besproken waarmee psychosociale problemen die kunnen duiden op ADHD-symptomen bij kinderen en jeugdigen van 6 jaar en ouder herkend kunnen worden. De uitkomsten van deze instrumenten kunnen een indicatie geven voor verdere screening op ADHD-symptomen.

De instrumenten die in deze paragraaf besproken worden staan in onderstaande tabel.

Tabel 3 generieke signaleringsinstrumenten jeugdigen 6 jaar en ouder

Instrument

Leeftijd > 6 jaar

Aantal items/duur

Kosten

en taal

Invullen door Scoring Training
DAWBA > 6 jaar

30-50 min

Pakket vragenlijsten & interviews

Nederlands

Engels

Ouders, leerkracht & jongere (vanaf 11 jaar) Handmatig en via computerprogramma Nee, toelichting beschikbaar
PSC en PSC-17 8-15 jaar wisselend Engels, Spaans en Chinees      
SDQ 4-16 4-16 jaar 25

Nederlands

Gratis

Invullen door ouders    
SDQ 11-17 11-17 jaar     Invullen door jongere zelf    

Development and Well-Being Assessment (DAWBA)

De DAWBA is een pakket instrumenten om psychopathologie bij jeugdigen in kaart te brengen. Het bevat interviews en vragenlijsten voor ouders, voor jeugdigen ouder dan elf jaar, welke beginnen met de afname van de SDQ, en voor de leerkracht. De antwoordmogelijkheden zijn ja/nee en semigestructureerde open vragen. De DAWBA kan zowel door personen als via de computer afgenomen worden, de verwerking ervan gebeurt met de computer. Alle informatie die wordt verkregen met behulp van de verschillende bronnen wordt samengevoegd in een sheet, die kan dienen als startpunt voor beoordeling van het kind door ervaren clinici. Het zijn de ervaren clinici die de uiteindelijke diagnose bepalen. De Nederlandse versie van de DAWBA is nog niet onderzocht.

Afnametijd

De afname van de papierenversie van het ouderinterview duurt ongeveer 50 minuten. Het interview met de jeugdige duurt ongeveer 30 minuten. De lengte van de interviews kan verkort worden doordat vragen overgeslagen mogen worden als uit de screeningsvragen blijkt dat de kans zeer klein is dat een bepaalde diagnose bij de jeugdige wordt gesteld. Bij afname via de computer worden alleen de subvragen geopend over de gebieden waarop problemen zouden kunnen bestaan.

Beschikbaarheid/kosten

De papieren versies van de vragenlijsten zijn ook in het Nederlands vrij beschikbaar via internet. Er bestaat een uitgebreide toelichting voor de interviewer, een vragenlijst voor leerkrachten, een versie voor afname bij ouders en een voor afname bij jeugdigen van 11 tot 18 jaar.

Wetenschappelijke onderbouwing

Foreman et al. (2009) gebruikten de DAWBA in 84 kinderen (85% jongens) van gemiddeld 9,4 jaar, die mogelijk ADHD hadden. Voor kinderen jonger dan 11 jaar werd alleen het oordeel van de ouder gebruikt. Vanaf 11 jaar konden jongeren ook zelf een oordeel geven. Zij concludeerden dat de DAWBA een veelbelovend instrument is om ADHD te detecteren.

Overige overwegingen

De Nederlandse versie van de DAWBA is nog niet onderzocht.

Pediatric Symptom Checklist (PSC)

De PSC (Pediatric Symptom Checklist) is een door ouders in te vullen vragenlijst, ontwikkeld als maat voor het psychosociaal functioneren van het kind. Later werd dit van oorsprong signaleringsinstrument ook gebruikt als screeningsinstrument voor symptomen van emotionele en gedragsaandoeningen. Er is een Nederlandse versie van de PSC, ontwikkeld in 1988 en 1990 door Jellinek en Murphy.

De PSC bestaat uit drie vragenlijsten voor het opsporen van psychosociale problemen bij jeugdigen van zeven tot twaalf jaar.

De PSC-17 is een kortere vorm van de PSC met drie subschalen die aandachtsproblemen, externaliserende (regeloverschrijdend gedrag) en internaliserende (depressie en angst) problemen meten. De PSC-17 is niet in het Nederlands verkrijgbaar, wel in het Engels, Spaans en Chinees. De search naar wetenschappelijke onderbouwing leverde slechts resultaten op die betrekking hebben op deze verkorte versie van de PSC.

Wetenschappelijke onderbouwing

Uit de internationale search kwam één onderzoek over de PSC-17 naar voren en dit artikel is beoordeeld (Gardner et al. 2007). In deze Amerikaanse studie werd de PSC-17 als screeningsinstrument voor veelvoorkomende psychosociale aandoeningen onderzocht bij jeugdigen tussen 8 en 15 jaar (n=269). De jeugdigen waren deelnemers aan twee longitudinale studies in de eerste lijn in Amerika, waarbij er meer angst en depressie dan bij een ongeselecteerde populatie voorkwam. De attentie subschaal van de PSC-17 had bij een afkappunt (T-score) van ≥5 een sensitiviteit van 0,88 en een specificiteit van 0,72 voor de diagnose ADHD. De auteurs zijn van mening dat de PSC-17 een geschikt instrument is voor het signaleren van psychosociale problemen bij jongeren in de eerste lijn. De auteurs zijn daarnaast van mening dat de PSC-17 en de attentie subschaal geschikt is voor het signaleren van ADHD in de eerste lijn. Verder onderzoek wordt door de auteurs aanbevolen.

Strengths and Difficulties Questionnaire 4-16 en 11-17 (SDQ)

De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is oorspronkelijk ontwikkeld voor de leeftijdsgroep van 7-12 jaar in 1997 ontwikkeld door Goodman (1997). Hij verkreeg de vragen door gebruik te maken van de omschrijving van symptomen van DSM-classificaties die relatief vaak voorkomen bij jeugdigen (angst en depressie, gedragsstoornissen en ADHD) en door vragen toe te voegen over problemen met leeftijdgenoten (als indicatie voor psychische problemen) en over biosociaal gedrag (proactief vriendelijk gedrag als indicatie van sociale aanpassing). In 2000 is de vragenlijst in het Nederlands vertaald en onderzocht (Goedhart e.a., 2003).

 De databank 'Instrumenten en Richtlijnen' van het NJI zegt over de SDQ:

"De SDQ bestaat uit:

  • vragenlijst voor ouders en leerkrachten, leeftijd 4-16
  • vragenlijst voor ouders en leerkrachten/dagleidsters, leeftijd 3-4
  • vragenlijst voor jongeren, leeftijd 11-16
  • scoringsmal
  • scoringsprogramma

Er zijn daarnaast supplementen per vragenlijst optioneel toe te voegen die informatie geven over de intensiteit en duur van de waargenomen moeilijkheden, de interferentie met het dagelijks functioneren en de gevolgen voor de omgeving. Ook kan per versie voor een follow-up variant worden gekozen wanneer herhaalde afname gewenst is, bijvoorbeeld na een behandeling" (www.NJI.nl, 10-04-2013).

 De SDQ is daarmee een verzamelnaam voor een aantal vragenlijsten voor verschillende informanten (ouders, leerkrachten, jongeren), welke zijn bedoeld om jeugdigen met een hoog risico op psychosociale problemen te signaleren. Deze vragenlijsten meten:

  • De aanwezigheid van psychosociale problemen
  • Sterke kanten van het kind
  • De invloed van psychosociale problemen op het dagelijks functioneren.

De SDQ is eenvoudig te scoren met een sjabloon. Voor de hulpverlener en de ouders is het direct inzichtelijk of een kind scoort op een bepaald probleemgebied. Deze score en de impactschaal zijn vervolgens uitgangspunt voor verdere anamnese, onderzoek en eventuele verwijzing.

Er zijn verschillende versies van de vragenlijst ontwikkeld: een versie die door ouders en leerkrachten ingevuld kan worden (4-16 jaar) en een versie die door de jongere zelf in te vullen is (11 t/m 16 jaar). De vragen corresponderen wel met elkaar qua nummering. Zo is vraag 10 in ouder/leerkrachtversie: “is constant aan het wiebelen of friemelen”. Vraag 10 in de jeugdigen versie: “ik zit constant te wiebelen of te friemelen.”

Van deze twee lijsten zijn enkelzijdige versies beschikbaar, waarin alleen meerkeuze vragen per subschaal staan en dubbelzijdige versies, waar impactvragen aan toegevoegd zijn. Met deze impactvragen wordt geprobeerd inzicht te krijgen in hoeverre eventueel aanwezige problematiek interfereert met het dagelijks functioneren en wat de ernst en duur is van deze problematiek. Beide versies bestaan uit vragenlijsten voor ouders en leerkrachten (4-16 jaar) en een zelfinvullijst voor de jongere (11-17 jaar).

Daarnaast zijn follow-up versies ontwikkeld met vergelijkbare items voor dezelfde doelgroepen.

De enkelzijdige vragenlijst bevat in totaal 25 items, onderverdeeld in de volgende 6 subschalen:

  1. Hyperactiviteit/aandachtstekort
  2. Emotionele problemen
  3. Problemen met leeftijdsgenoten
  4. Gedragsproblemen
  5. Pro-sociaal gedrag

Elke subschaal heeft 5 items. Per vraag zijn er drie antwoordcategorieën: niet waar, een beetje waar, en zeker waar. De items zijn geformuleerd aan de hand van stellingen (bijvoorbeeld: ’Mijn kind is rusteloos, overactief, kan niet lang stilzetten’) en hebben betrekking op de laatste 6 maanden. De pro-sociale schaal richt zich op de sterke kanten van het kind en wijzen op psychologische aanpassing en mogelijkheden van herstel.

De SDQ kan zowel worden gebruikt tijdens contactmomenten als bij vermoedens of aanwijzingen van psychosociale problemen. De SDQ is een korte schaal die snel is af te nemen. De lijst is kosteloos en vrijelijk beschikbaar via de website. Het aantal items is relatief klein, gezien het feit dat het instrument zes verschillende ontwikkelingsdomeinen betreft die betrekking hebben op de sociaal-emotionele ontwikkeling.

Wetenschappelijke onderbouwing

De wetenschappelijke conclusies zijn gebaseerd op de enkelzijdige ouder- en leerkrachtversie (4-16 jaar) en de zelfinvullijst (11-17 jaar). Over de andere versies is nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs voorhanden.

Hieronder volgt de wetenschappelijke conclusie uit de internationale search en beoordeling van de artikelen voor de psychometrische eigenschappen van de SDQ.

De psychometrische eigenschappen van de SDQ zijn onderzocht door te kijken naar de betrouwbaarheid en de validiteit. De betrouwbaarheid geeft aan of de gemeten waarde op de SDQ representatief is voor de werkelijke waarde. Dit wordt onderzocht door bijvoorbeeld te kijken naar de interne consistentie of door een hertest te doen. De betrouwbaarheid of validiteit van de SDQ is door Widenfelt et al. en door Muris et al. (2003) onderzocht. De betrouwbaarheid (uitgedrukt met de Cronbach’s alpha) was goed voor zowel de totale probleemscore als de score op de subschaal Hyperactiviteit-aandachttekort van zowel de ouders- als de leerkrachtenversie. Voor de jeugdigenversie bleek deze lager, maar acceptabel te zijn. In het TNO-rapport van Vogels et al. (2011) is naar de validiteit van de SDQ gekeken door deze te vergelijken met uitkomsten op de CBCL en de YSR. Er werden significante correlaties gevonden.

Becker et. al. onderzochten de psychometrische eigenschappen van de SDQ om de verschillen met betrekking tot leeftijd en geslacht te beoordelen in de verschillende landen (Becker et. al. 2006). In totaal zijn de gegevens van 1.459 jeugdigen bekeken, aan de hand van door de ouders ingevulde SDQ vragenlijsten. Het bleek dat jongere jeugdigen (6-10 jaar) een hogere totaalscore hadden en ook hoger scoorden bij hyperactiviteit-aandachtstekort en bij relaties (solidair zijn, vriendjes hebben) dan oudere jeugdigen (11-18 jaar). Meisjes hadden meer problemen met emotioneel gedrag en scoorden beter op pro-sociaal gedrag.

De interne consistentie was het hoogste bij de schalen pro-sociaal gedrag (elkaar helpen, dingen delen, etc.) (0,72), relaties (0,72) en gedragsproblemen (0,69).

De SDQ ouderschaal kan zorgen voor relevante klinische informatie, de scores van de SDQ hangen wel af van leeftijd en geslacht.

Bij de jeugdigen was de sensitiviteit 0,23 en de specificiteit 0,94 van de SDQ. Een sensitiviteit van 0,23 betekent dat van de jeugdigen met psychische aandoeningen, slechts 23% positief scoort op de SDQ. Dat betekent dat 77% van de jeugdigen met psychische aandoeningen niet herkend wordt met de SDQ. Dit worden fout-negatieve testuitkomsten genoemd. Een specificiteit van 0,94 van de SDQ bij jeugdigen geeft aan dat van de jeugdigen die geen psychische aandoeningen hebben, in 94% van de gevallen terecht een negatieve test uitslag hebben. Slechts 6% van de jeugdigen scoort fout-positief. Door de lage sensitiviteit van de SDQ wordt slechts ongeveer een kwart van de jeugdigen met een psychische aandoening herkend. Door de hoge specificiteit van de SDQ krijgen de meeste jeugdigen zonder psychische problematiek ook een terechte negatieve uitslag. De sensitiviteit en specificiteit liggen ver uit elkaar. De sensitiviteit kan verhoogd worden door het afkappunt te verlagen. Een nadeel van een hogere sensitiviteit is dat er meer kinderen zijn die boven het afkappunt scoren maar die toch gezond zijn.

Het afkappunt voor de Totale Probleemscore lag respectievelijk op >16 voor de ouders-versie, >15 voor de leerkrachtversie en >17 voor de jongerenversie. Om de voorspellende waarde te bepalen werd de uitslag op de Totale Probleemscore vergeleken met de uitslag van een diagnostisch onderzoek voor psychische aandoeningen. Bij de ouderversie werd een sensitiviteit van 0,47 en een specificiteit van 0,94 gevonden. Bij de leerkrachten was de sensitiviteit van de SDQ, 0,43 en de specificiteit 0,95.

In Nederland is de SDQ ondermeer onderzocht door Goedhart et al. (2003). In deze studie worden wel afkappunten aangegeven, maar geen uitkomsten op sensitiviteit en specificiteit. De SDQ werd afgenomen in de algemene bevolking: bij 1.353 jeugdigen uit het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, 300 ouders en 208 leerkrachten. Het optimale afkappunt is bepaald voor afwijkende scores door de hoogste 10% van de scores als afwijkend te beschouwen (scores vanaf het 90e percentiel). De afkappunten voor de Totale Probleemscore van de SDQ was voor de ouderversie >13, de leerkrachtenversie >17 en bij de Jongere–versie >16. Voor de subschaal Hyperactiviteit/aandachtstekort werd een afkappunt gevonden van respectievelijk >6, >7 en >6. Goedhart en coauteurs stelden een lager afkappunt voor, vanaf het 80e percentiel, voor wat zij noemden grensscores (lichtere problematiek). De afkappunten voor de Totale Probleemscore van de SDQ was respectievelijk >10, >12 en >13. Voor de subschaal Hyperactiviteit/aandachtstekort werd een afkappunt gevonden voor grensscores van respectievelijk >4, >5 en >5.

In een studie van Goodman (2001) zijn de psychometrische eigenschappen en de voorspellende waarde van de SDQ onderzocht in een grote en representatieve steekproef van jeugdigen in de algemene bevolking in Groot-Brittannië (Goodman, 2001). De SDQ werd afgenomen bij jeugdigen (11-15 jaar), ouders en leerkrachten. In totaal hebben 9.998 ouders (96%), 7.313 leerkrachten (70%) en 3.983 jeugdigen een eigen versie van de SDQ ingevuld (91%). Het afkappunt werd op een vergelijkbare manier als bij Goedhart et al. (2003) bepaald, namelijk door de hoogste 10% van de scores als afwijkend te beschouwen (scores vanaf het 90e percentiel). Daardoor scoort 10% van de deelnemers boven het afkappunt, en 90% daar beneden. Voor de subschaal Hyperactiviteit-aandachtstekort lag het afkappunt voor de ouderversie en leerkrachtenversie op >7 en die voor de jongerenversie op >6. De subschaal Hyperactiviteit/aandachtstekort werd vergeleken met de uitkomst van een diagnostisch onderzoek naar ADHD. Bij de ouderversie van de SDQ was de sensitiviteit 0,74 en de specificiteit 0,92. Bij de leerkrachtenversie was de sensitiviteit 0,68 en de specificiteit 0,93. Bij de jongerenversie was de sensitiviteit 0,40 en de specificiteit 0,91.

Samenvattend

De Totale Probleemscore van de SDQ voor het hebben van psychische problematiek heeft bij alle drie de versies (de ouders-, leerkrachten- en jongerenversie) een lage sensitiviteit (Se respectievelijk 0,47, 0,43 en 0,23) en een hoge specificiteit (Sp respectievelijk 0,94, 0,95 en 0,94).

Door de keuze van de onderzoekers voor een hoog afkappunt op basis van de 10% hoogste scores, is de specificiteit hoog. Dat betekent dat de meeste jeugdigen met een positieve uitslag op de SDQ subschaal hyperactiviteit-aandachtstekort vermoedelijk ook positief op ADHD gediagnosticeerd worden.

De hoge specificiteit gaat in dit geval gepaard met een lage sensitiviteit. Dat houdt in dat er relatief veel jeugdigen zijn die een negatieve uitslag hebben (dus onder het afkappunt scoren), maar waarbij wel sprake kan zijn van ADHD kenmerken.

Overige overwegingen

Aanvullend, niet peer-reviewed onderzoek

Vogels et al (2005, 2008, 2011) hebben verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarbij de SDQ werd vergeleken met verschillende instrumenten (PSYBOBO, PSC, CBCL) voor screening van psychosociale problematiek bij jeugdigen. Uit deze studies komt naar voren dat de inzet van screeningsinstrumenten de huidige signalering van psychosociale problemen bij jeugdigen in de JGZ kunnen verbeteren, maar signalering door professionals zelf niet volledig vervangen.

Uit het onderzoek uit 2005 (Vogels et al) komt naar voren dat de keuze voor een instrument voornamelijk zal worden gemaakt naar aanleiding van de bruikbaarheid in het werkveld (wat een goede acceptatie/implementatie geeft) en een zo goed mogelijke aansluiting in de keten, bijvoorbeeld bij consultatie en eventuele verwijzing.

In een studie van Vogels werd in kaart gebracht welke lijst het meest bruikbaar was voor het herkennen van psychosociale problemen bij jeugdigen. Hierbij is de CBCL afgenomen als vergelijkend instrument. De conclusie van de onderzoeker is dat de testeigenschappen (psychometrisch en klinisch-epidemiologisch) van de PSYBOBA en de SDQ elkaar nauwelijks ontlopen. Hetzelfde geldt voor de bruikbaarheid van beide instrumenten in de praktijk. Wanneer het primaire doel is om een eerste onderscheid te maken tussen jeugdigen die wellicht problemen hebben (en daarom in de gaten gehouden moeten worden) en zij waarbij dit niet het geval is, dan is de SDQ hiervoor het meest bruikbaar (Vogels, 2008).

In een recent rapport van Vogels et al. (2011) is de KIVPA vergeleken met de SDQ als signaleringsinstrument voor problemen bij de adolescenten (13 jaar en ouder, klas 2 voortgezet onderwijs) in de JGZ. In dit onderzoek is gezocht naar een bruikbaar afkappunt voor de jeugdigenversie van de SDQ. Vogels stelt een lager afkappunt voor dan het afkappunt van >16 dat door Goedhart et al (2003) oorspronkelijk werd voorgesteld voor de jongerenversie van de SDQ voor ernstige problematiek (en >13 voor lichtere problematiek). De conclusie van Vogels et al. (2011) is dat de SDQ gebruikt kan worden als meerwaarde ten behoeve van signalering van psychosociale problematiek, op basis van beschikbare informatie uit dossiers en een gesprek tijdens periodiek onderzoek. De onderzoekers hebben niet specifiek gekeken naar het afkappunt voor de subschaal Hyperactiviteit/aandachtstekort.


Pagina als PDF