Richtlijn: Excessief huilen (2013, multidisciplinair)

Onderbouwing

Uitgangsvraag

In welk opzicht onderscheiden baby’s die na de leeftijd van 3 maanden overmatig blijven huilen zich van baby’s bij wie dat na 3 maanden ophoudt?

Conclusie

Niveau Conclusie Literatuur
3 Er zijn aanwijzingen dat de meerderheid (85%) van de kinderen die excessief huilen, waarbij het huilen in de derde maand afneemt, een goede prognose heeft voor wat betreft de lichamelijke, cognitieve en gedragsontwikkeling. Er is bij hen veelal sprake van een positieve ouder-kind relatie, normale hechting, normale sociaal-emotionele ontwikkeling, normale temperament- ontwikkeling, en normale intelligentie.

C Canivet 2000
C Cilfford 2002
C Lehtonen 1993, 1994
C Raiha 1996, 1997
B Rautava 1995
C Stifter & Bono 1998
B Wolke 1994
C Elliott 1997
C Thompson 1986
B Keefe 1991

3 Er zijn aanwijzingen dat bij de minderheid van de baby’s die stoppen met excessief huilen in de derde maand, de ouders percipiëren dat hun kind temperamentvoller is, meer woede- aanvallen heeft dan andere kinderen en kwetsbaarder is. Ook is soms een verhoogde emotionele sensitiviteit gepercipieerd en/of een verhoogde intelligentie.

C Lehtonen 1994
C Canivet 2000
B Neu & Keefe 2002
B Rautava 1995 B Vik 2009
C Forsyth 1991

3 Er zijn aanwijzingen dat sommige ouders van kinderen die zijn gestopt met excessief huilen in de derde maand, desondanks depressieve gevoelens, moeheid, relatieconflicten, en ontevredenheid ervaren over de band met hun kind.

C Lehtonen 1994
C Canivet 2000
B Neu & Keefe 2002
B Rautava 1995
B Vik 2009,
C Forsyth 1991

3 Er zijn aanwijzingen dat baby’s die na 4-6 maanden nog excessief huilen, een hogere kans hebben op problemen bij voeden en slapen, een lichte ontwikkelingsachterstand (fijne motoriek), gedragsproblemen, (hyperactief of opstandig gedrag), en lichamelijke problemen, en dat bij de ouders pre- natale stress, postnatale conflicten en psychopathologie voorkomt (ook wel het ‘persistent parent-infant syndrome’ genoemd).

D Barr 1998
C Papousek 1998
C Kries van 2006
C Wake 2006
C Rao 2004
B Wolke 2002
B Rautava 1995
B Vik 2009 

3

Er zijn aanwijzingen dat bij eenderde van de baby’s die bij 6 maanden nog excessief huilen, bij de moeder sprake is van een verhoogde EPDS score.

B Vik 200
2

Er zijn aanwijzingen dat baby’s met regulatieproblemen uit gezinnen waar andere complexe problemen spelen, vroegtijdig hulp moeten krijgen om lange termijn effecten van regulatieproblemen, waaronder persisterend huilen, bij deze kinderen te voorkomen.

A2 Hemmi 2011

3 Er zijn tegenstrijdige bevindingen over de gevolgen van excessief huilen op de kinderen zelf. Er wordt (bij kleuters) zowel meer opstandig gedrag gevon- den, als geen verschil in gedrag, hoewel de ouders het gedrag wel als moeilijker of opstandiger ervaren.

C Canivet 2000
B Neu & Keefe 2002
B Rautava 1995
C Lehtonen 1994
C Elliot 1997

3 Er zijn aanwijzingen dat bij kinderen die veel huilden (zonder geboortetrauma) een hoger dan gemiddelde intellige tie door ouders wordt waargenomen, dan bij kinderen die niet veel huilden. Bij een klein aantal van alle baby’s die binnen 10 dagen na geboorte in het ziekenhuis werden opgenomen, is persisterend excessief huilen gerelateerd aan een achterblijvende cognitieve ontwikkeling.

C Thompson 1986
B Wolke 2009

Samenvatting van de literatuur

Bij de meerderheid (gemiddeld 85%) van de westerse baby’s die excessief huilen, neemt het huilen in de 3e levensmaand af, tot gemiddeld 1-1,5 uur per dag. Ongeveer 5% van de baby’s die excessief huilen, huilt bij 5 maanden nog steeds excessief (Douglas and Hill 2011). De meeste baby’s uit deze groep hebben een goede prognose voor wat betreft de lichamelijke, cognitieve en gedragsontwikkeling (Rautava, Helenius, Lehtonen 1993). Als het excessieve huilen in de 3e maand afneemt, is bij de meerderheid sprake van een positieve ouder-kind relatie, normale hechting, normaal sociaal-emotioneel gedrag, normale temperamentontwikkeling en een normale intelligentie. Bij gezinnen waar een baby excessief huilde werd op de Child Behaviour Checklist (CBCL) geen afwijking gevonden in responsi- viteit en interactie ouder/kind, noch in gezinsfunctioneren in vergelijking met de norm- scores (Elliott, Pedersen, Mogan 1997). Dit is een afspiegeling van meer onderzoeken waaruit blijkt dat er geen ernstige lange termijn effecten van excessief huilen worden gevonden bij een normale populatie.
In een meta-analyse van 22 longitudinale onderzoeken, met in totaal 1935 kinderen, is nagegaan of er een verband is tussen regulatieproblemen,waaronder persisterend huilen, en slaap- en eetgedrag (Hemmi, Wolke, Schneider 2011). Alle 33 onderzoeken die zijn opgenomen in de analyse moesten minimaal één follow-up meting hebben. De resultaten laten zien dat wanneer er sprake is van regulatieproblemen in het eerste jaar (slapen, eten, huilen) de kans op gedragsproblemen groter is. De kans is het grootst bij kinderen die meerdere regulatieproblemen tegelijk hebben en in gezinnen met meerdere psychosociale problemen. Er is een verband gevonden tussen persisterend huilen en internaliserende, externaliserende en ADHD-problemen, met name in gezinnen met meerdere problemen tegelijkertijd.
Nadat onderliggende ziektes, voedingsproblemen bij het kind en postnatale psychische problemen bij de ouders zijn uitgesloten, kan met de ouders naar een passende aanpak worden gezocht.

Baby’s van ouders met depressieve gevoelens
Sommige ouders van baby’s waarbij het huilen in de 3e maand is afgenomen, houden gevoelens van onvrede over de band met hun baby. De steun die zij gedurende die periode hebben gekregen van hun partner of van vrienden, is van belang voor het gevoel van tevredenheid en welbevinden. Soms is het huilen in die eerste drie maanden van invloed geweest op de relatie. Bij sommige ouders kwamen ook depressieve gevoelens en aanhoudende moeheid voor. Ondanks het feit dat de kinderen die stoppen met excessief huilen rond de 3e maand een normaal temperament hebben, zijn er ouders die hun kind als blijvend “onrustig of temperamentvol” percipiëren.

Zowel baby’s die gestopt zijn met huilen als baby’s bij wie het huilen is doorgegaan tot 6 maanden kunnen een moeder hebben met een depressie (Vik and others 2009). Dit betekent dat als een baby bij 2 maanden excessief huilde en hiermee bij 3 maanden is gestopt, de zorgverlener alert moet blijven op een zich mogelijk ontwikkelende depressie bij de moeder. Extra aandacht moet worden gegeven aan ouders van wie de baby bij 6 maanden nog excessief huilt; meer dan eenderde van deze moeders had een hoge score op de Edinburgh Postnatal Depression Scale (EPDS).

Huilen/jengelen op 3 of meer tijdstippen (8, 12, 18 en 24 maanden) is een voorspeller voor depressie en/of stress bij de moeder en gedragsproblemen bij het kind op de leeftijd van 2-4 jaar (Wake and others 2006). De verklaarde variantie van respectievelijk 2,8%, 1,4% en 4,6% is laag. Wanneer huil-/jengelproblemen persisteren na 3 maanden dan verhogen zij de kans op een depressie van de moeder, ouderlijke stress en gedragsproblemen als het kind 2-4 jaar is.

Lichamelijke en mentale problemen
Bij zogenaamde risicokinderen (kinderen die vanwege het huilen zijn opgenomen in een ziekenhuis, kinderen op de Intensive Care afdelingen, kinderen die de eerste 10 dagen na de geboorte in het ziekenhuis moeten blijven) die excessief huilen, zijn relaties gevonden met lichamelijke en mentale problemen op latere leeftijd (peuter- en kleuterleeftijd) (Brown, Heine, Jordan 2009; Schmid and others 2010).

In een prospectieve populatiestudie onder kinderen die de eerste 10 dagen na de geboorte in het ziekenhuis werden opgenomen en tijdens de studie ouder waren dan 3 maanden is nagegaan of regulatieproblemen (huil- en voedingsproblemen) bij deze kinderen een voorspeller zijn voor de cognitie (Wolke and others 2009). 4427 gezinnen namen deel aan alle 4 de meetmomenten (neonataal, bij 5, 20 en 56 maanden). Huilen werd gemeten bij 5 maanden, mentale ontwikkeling (Griffith scale) bij 20 maanden, en cognitie bij 56 maanden. Voor neonatale complicaties, neurologische en psychologische factoren, werd gecontroleerd. Op de leeftijd van 56 maanden had 6,5% nog alleen huilproblemen en 2% had huil- en slaapproblemen. Bij meisjes waren regulatieproblemen een directe voorspeller voor relatief lage cognitie bij 56 maanden. Bij jongens is een achterblijvende cognitie bij 20 maanden van invloed op cognitie bij 56 maanden. Bij een klein aantal baby’s die at-risk waren geboren, was persisterend excessief huilen bij 5 maanden gerelateerd aan een achterblijvende cognitieve ontwikkeling bij 56 maanden.

  • Bij de methodologie van de studies zijn een aantal kanttekeningen te plaatsen. Sommige gegevens in het onderzoek van Vik zijn retrospectief verzameld, waardoor het niet geheel is uit te sluiten dat moeders die reeds depressief waren, hun problemen extra benadrukt hebben, zowel tijdens de zwangerschap als postnataal (Vik and others 2009). Vanuit het perspectief dat excessief huilen een marker voor een depressie kan zijn, gaat het niet om strikt het aantal uren dat een baby huilt, maar juist om de perceptie van het huilen.
  • In één onderzoek waren moeders met hoge scores op de Edinburgh Postnatal Depression Scale (EPDS) aan het einde van de studie naar het huilen van hun kind  5-8 jaar eerder, oververtegenwoordigd (Brown, Heine, Jordan 2009); een langdurige depressie bij een ouder kan samenhangen met de vastgestelde mentale problemen bij de kinderen. In het cohort (Brown, Heine, Jordan 2009) kwam het vaak voor dat  het huilen na 6 weken niet afnam, wat moeder-kind distress syndroom tot gevolg kan hebben (Barr 1998).
  • Ten aanzien van een ander onderzoek kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de betrouwbaarheid en validiteit van de Griffith’s Intelligence Scale (Wolke and others 2009).
  • Een methodologisch probleem is dat in deze studies vrijwel geen rekening is gehouden met een hoge intra-individualiteit. Dit betekent dat het gedrag bij hetzelfde kind niet constant hoeft te zijn. Huilen is gedrag met een hoge intra-individualiteit. Dat vereist herhaalde metingen, bijvoorbeeld meer malen op een dag, met herhaling in de tijd, wil men uitspraken kunnen doen die betrouwbaar zijn. Een betrouwbare maat voor huilen is een dagboek dat 24 uur omvat en 6 dagen achter elkaar wordt bijgehouden (Hunziker and Barr 1986). Om temperament goed te kunnen meten zijn gegevens van minimaal 6 tot 8 keer 30 minuten observatie nodig. In veel onderzoek zijn herhaalde, eenmalige metingen gedaan bij bijvoorbeeld 2, 6 en 10 maanden. Dat is onvoldoende om uitspraken over gedrag te doen, vooral bij kinderen jonger dan 1 jaar.
  • Vooral onderzoek waarbij een afkappunt wordt gebruikt voor “normaal” en “abnormaal” huilen kan leiden tot niet valide conclusies, als het betreffende gedrag heel variabel is (Lehtonen, Svedstrom, Korvenranta 1994). De Weerth kwam tot de conclusie dat er veel intra-individualiteit is in huil-/jengelgedrag tussen 0 en 5 maanden en tussen 5 en 10 maanden en dat gedrag meer stabiel is tussen 10 en 15 maanden. De hoge intra-individualiteit kan samenhangen met de zich snel ontwikkelende baby, veranderingen in de ouder-kind-interactie en de sociaal emotionele ontwikkeling van het kind. Verder geeft zij aan dat, vanuit een functioneel oogpunt, deze intra-individualiteit (negatieve geluidjes en positieve gezichtsuitdrukkingen), een goede gedragsstrategie kan zijn die gericht is op adaptatie (de Weerth, van Geert, Hoijtink 1999).

Referenties


Pagina als PDF