Richtlijn: Excessief huilen (2013, multidisciplinair)

Onderbouwing

Uitgangsvragen

  • Wat zijn de positieve en negatieve effecten van de verschillende therapieën bij excessief huilen van baby’s?
  • Wat zijn de indicaties en de contra-indicaties voor het starten en stoppen van inbakeren en hoe informeer je ouders en zorgverleners hierover het meest effectief?
  • Vinden onnodige voedingswisselingen plaats bij excessief huilen? Denk aan: voedingswisselingen van borst- naar kunstmatige zuigelingenvoeding of van de ene kunstmatige zuigelingenvoeding naar de andere.

Steun bieden

In Groot-Brittannië is de ‘health nurse’ (jeugdverpleegkundige) de zorgverlener die het beste steun kan bieden (Long and Johnson 2001). Frequente bezoeken, het langer bij het gezin betrokken blijven, begrip tonen voor de problematische situatie en het geven van advies op een overtuigende en eerlijke manier, bleken de meest effectieve elementen van steun te zijn. Dergelijke steun wordt in Nederland ook door jeugdverpleegkundigen aangeboden. Manieren waarop steun gegeven kan worden:

  • oog hebben voor de behoeften van de gezinnen en nagaan hoe daarop kan worden aangesloten;
  • het aangaan van een band met deze gezinnen, indien mogelijk voor langere  tijd;
  • actief luisteren, de eigenwaarde stimuleren en de ouders het gevoel geven controle te hebben over de situatie;
  • diensten aanbieden in de directe omgeving van het gezin.

Jeugdverpleegkundigen hebben de vaardigheden, de kennis en toegang tot de gezinnen. Zij bezoeken alle gezinnen in de tweede week na de geboorte (en soms al daarvoor). Daarnaast heeft de JGZ de mogelijkheid om op indicatie huisbezoeken te brengen aan gezinnen, bijvoorbeeld bij baby’s die excessief huilen. De huisarts, die veelal over kennis beschikt over de context van het gezin, kan tevens een steunende rol hebben.
Bij een vermoeden van huilproblematiek kan ouders worden gevraagd op diverse tijdstip- pen een dagboek in te vullen om inzicht te krijgen in de duur en frequentie van het huilen (Bijlage 3). Een enkele meting is niet voldoende, het minimum is 3 dagen en nachten (herhaalde metingen).

Advies om prikkels te reduceren

Niveau Conclusie Literatuur
3 Er zijn aanwijzingen dat prikkelreductie als onderdeel van de begeleiding van ouders van een baby die excessief huilt effectief is. Ouders zijn tevreden en de aanpak sluit aan bij de behoeften van ouders en kind.

B McKenzie 1991
C Cremers 2000
B Wolke 1994

2 Het is aannemelijk dat regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie in de aanpak van excessief huilen effectief is, dat ouders tevreden zijn en dat het effect klinisch relevant is.

A2 Van Sleuwen 2006
C Keefe 1996, 2005, 2006

 

Uit verscheidene onderzoeken blijkt dat het reduceren van prikkels, als onderdeel van de aanpak zowel in de directe omgeving van het kind als in de woonomgeving, van invloed is op het huilen. Met behulp van een 24-uurs dagboek is een relatie aangetoond tussen prikkelreductie en afname van huilen (Cremers, Van Wijlick, Van Ree 2000). Een onrustige woonomgeving droeg bij aan de beleving van ouders dat een baby veel huilde. Onderzoek waarin een controlegroep is gebruikt en minimaal of niet is geïntervenieerd, is schaars. Met een combinatie van diverse gedragsadviezen werd een afname van de huilduur bereikt van 51,2% (Wolke, Gray, Meyer 1994). Deze afname was significant groter dan na alleen een empatisch interview (afname 37,5%) of wachten op spontaan herstel (afname 35,2%). Geen verschil werd aangetoond tussen het aantal keer huilen in deze groepen. De afname vond vooral plaats in de avonduren. Onderzoek naar het effect van een aanpak met aandacht voor regelmaat, voorspelbaar- heid en prikkelreductie die thuis werd aangeleerd en waarin rekening werd gehouden met de individuele behoeften van ouders en kind, leidde tot de conclusie dat het huilen afnam (Keefe, Froese-Fretz, Kotzer 1998; Keefe and others 2005). Tegelijkertijd nam de stress bij de ouders af. Bij een controlegroep, die werd gevolgd gedurende een periode van 8 weken, nam het gemiddeld aantal uren huilen niet af ten opzichte van het niveau  bij aanvang van de studie (gemiddeld 5,9 uur/dag) (Keefe and others 2006). In een gerandomiseerd onderzoek waar 398 baby’s van 2 weken tot 3 maanden oud regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie met of zonder inbakeren kregen aangeboden, trad een reductie van 42% huilen in de eerste week op en 50% na de eerste 2 weken (Sleuwen van and others 2006). De adviezen aangaande prikkelreductie en voorspelbaar- heid bleken werkzaam bij gezonde ouders die niet overbelast zijn, maar ook bij ouders die voorafgaand aan de start van de interventie in het klinische gebied scoorden van verschillende testen waarmee de gemoedstoestand bij de ouders is gemeten (GHQ-28, POMS).

Video home training/video interactie begeleiding

Niveau Conclusie Literatuur
4 De werkgroep meent op basis van effectonderzoek en de theoretische basis voor K-VHT te kunnen veronderstellen dat K-VHT kan bijdragen aan het ver beteren van ouderlijke stress- en frustratie- regulatie en aan een verbeterde afstem- ming tussen ouder en kind. Expert opinion.

 

Video home training/video interactie begeleiding (VHT) is bedoeld voor ouders met opvoedingsspanning of -vragen. Het heeft tot doel problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind (0-4 jaar) te voorkomen. Uit een meta-analyse naar de effectiviteit van VHT bleek dat de kortere programma’s effectiever waren voor verbetering van opvoedingsvaardigheden van ouders dan langere programma’s (Fukkink 2007). In deze meta-analyse naar de effectiviteit van VHT, waarin 28 studies (1792 gezinnen) zijn betrokken, bleken effecten van de programma’s gemiddeld positief van invloed te zijn op zowel het opvoedingsgedrag (d= 0.51) en de attitude van ouders (d= 0.37), als op de ontwikkeling van het kind (d= 0.33)(Fukkink 2007). De meta-analyse laat ook zien dat een studie van goede kwaliteit naar het effect van kortdurende video home training (K-VHT) momenteel niet beschikbaar is. Voorgaande onderzoeken kenden helaas een te zwakke opzet (o.a. door het ontbreken van controlegroepen) (Fukkink 2007). Bovendien is nog onvoldoende duidelijk welke ouder-, kind-, gezins-, trainer- en programmakenmerken de effecten van K-VHT modereren.

Uit andere studies blijkt ook dat VHT effectief is, bijvoorbeeld op het gebied van kernelementen van de basiscommunicatie, zoals oogcontact, actief taalgebruik, zelfvertrouwen van de ouder, verhogen van ouderlijke sensitiviteit, gehechtheid en moeder-kind interactie (Bakermans-Kranenburg,  Juffer, IJzendoorn van 1998; Eliëns 2003; Juffer, Bakermans- Kranenburg, IJzendoorn van 2007; Juffer, Bakermans-Kranenburg, IJzendoorn van 2007; Juffer and others 1997; Juffer and others 1997; Klein Velderman 2005; Sibbing and others 2005; Wijnroks 1994) en in de ondersteuning van depressieve moeders en hun zuigelingen (Doesum van 2007). Specifiek onderzoek naar het effect van VHT op excessief huilen is niet verricht. De aanname is dat VHT kan bijdragen aan een betere ‘afstemming’ tussen ouders en kind. In de VHT betekent dit dat het kind initiatief neemt tot contact en de ouder dit sensitief en adequaat kan ontvangen/oppakken (respons). Wanneer in de ‘afstemming’ door de ouders verbeteringen mogelijk zijn, kan VHT worden gekozen als behandelingsvorm. VHT richt zich niet alleen op het probleemgedrag van het kind (bijvoorbeeld excessief huilen), maar ook op de mogelijkheid van ouders om in stressvolle situaties sensitief op te voeden. Ook ouderfactoren als vermoeidheid en spanning, lage stresstolerantie, non-sensitief opvoedgedrag of beperkte vermogens om te troosten spelen een rol bij excessief huilen (Pauli-Pott and others 2000). De kracht van K-VHT is dat het de ouder aan de hand van beelden van het eigen kind laat zien wat het kind nodig heeft. Initiatief van het kind wordt uitvergroot. Bij ouders die overmatig gefocust zijn op het huilen wordt de aandacht verlegd naar gezond gedrag van het kind. Gezonde, op elkaar afgestemde interactieketens worden bekrachtigd en de ouders worden gerustgesteld.

Gedragsmodificatie

Niveau Conclusie Literatuur
2 Gedragsmodificatie door het tussen 22.00 en 23.00 uur aanbieden van voeding, lijkt nauwelijks van invloed op de huilduur te zijn A2 St. James Roberts 2001

 

Het aanbieden van een voeding tussen 22.00 en 23.00 uur, zonder het in slaap wiegen of lopen met de baby, en het geleidelijk verlengen van de tijd tussen huilen en voeden in de nacht, heeft enige invloed op slaap en nauwelijks op huilduur (St James-Roberts and others 2001).

Babymassage

Niveau Conclusie Literatuur
2 Op grond van het beschikbare onderzoek kan niet geconcludeerd worden dat baby- massage van invloed is op de afname van excessief huilen.

C Xua 2004
A2 Underdown 2009

 

Een systematische Cochrane-review waarin 23 onderzoeken zijn opgenomen, laat zien dat babymassage bij voldragen baby’s tot 6 maanden voor kinderen heilzaam kan zijn voor de interactie tussen ouder en kind. Massage kan nuttig zijn voor baby’s die worden ondergestimuleerd. Babymassage is niet van invloed op de groei, cognitieve of gedrags- matige uitkomsten, gehechtheid of temperament. Er is enig bewijs dat wijst op een verbeterde moeder-kind interactie, toename van slaap en ontspanning en afname van enkele stressgerelateerde hormonen (Underdown and others 2006). Slechts in één onderzoek van matige kwaliteit is de relatie onderzocht tussen babymas- sage en de frequentie van huilmomenten en de huilduur (Xua Li Shuan, Qing Gui Romg, Ye Mei Yan et al 2004). De groep die massage kreeg had minder huilmomenten dan de controlegroep die geen massage kreeg (-0.48 (-0.81 tot -0.15). De huilduur was eveneens korter in de massagegroep dan in de controlegroep (uren) -0.30 (-0.54 to -0.06). Na  3 maanden bleek dat kinderen in de massagegroep minder huilmomenten hadden en dat de huilduur minder was dan bij de kinderen die geen babymassage hadden gekregen. Uit een systmatische Cochrane review naar babymassage bij kinderen in de normale populatie zijn als uitkomstmaten de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kinderen tot 6 maanden genomen, waarvan huilen er een is ((Underdown and others 2006)). Er is weinig onderzoek gedaan naar het specifieke verband tussen babymassage en huilen en in dit review zijn 24 gerandomiseerde en quasi gerandomiseerde onderzoeken opgenomen. Andersson ((Anderson and others 2004)) heeft een positief effect van babymassage op huilen gevonden. Dit is het enige onderzoeken uit de 11 onderzoeken met een lage kans op bias. Het onderzoek van Xua (Xua Li Shuan, Qing Gui Romg, Ye Mei Yan et al 2004) wordt genoemd bij de 13 onderzoeken met een hoge kans op bias. Xua onderzoekt het effect van babymassage op de leeftijd van 3 maanden en bij 6 maanden. Bij beide groepen wordt er minder gehuild in de massage groep. In Nederland is het effect van babymassage nooit onderzocht. Ook is niet duidelijk wat bij babymassage de werkzame mechanismen zijn die leiden tot eventuele gezondheidswinst.

Het dragen van zuigelingen

Niveau Conclusie Literatuur
4 Het troosten van een huilende baby door hem op te pakken is natuurlijk zorggedrag. Expert opinion
2 Bij excessief huilen leidt veel dragen (4,5 uur) niet tot een extra afname van huilen in vergelijking met het gewone aantal uur dragen (2,6 uur). A2 Barr 1991
4 Er is geen consensus dat bij excessief huilende baby’s dragen effectief is, dan wel nadelige gevolgen heeft Expert opinion

 

Ouders kunnen ervoor kiezen om hun baby die veel huilt te gaan dragen. Eén RCT toont aan dat excessief huilen in de groep waar de baby extra veel werd gedragen (4,5 uur per dag) niet meer afneemt in vergelijking met de controlegroep (2,6 uur dragen per dag) (Barr and others 1991). In de literatuur is onvoldoende bewijs dat dragen effectief is (Alvarez    2004; Barr and others 1991; Hunziker and Barr 1986; Lucassen 2010; Sleuwen van 2008; St James-Roberts and others 1995; St James-Roberts and others 2006). Eén studie toont aan dat baby’s die niet excessief huilen gemiddeld iets minder huilen wanneer zij meer worden gedragen (Hunziker and Barr 1986).

Inbakeren

Niveau Conclusie Literatuur
2 Het is aannemelijk dat gezonde ingebakerde kinderen gemakkelijk te wekken zijn, minder frequent op prikkels reageren en langer slapen dan niet inge- bakerde kinderen. A2 Gerard 2002
2 Het is aannemelijk dat ingebakerde prematuren tijdens het wegen minder fysiologisch ongenoegen, een betere motorische organisatie, en een betere zelfregulatie laten zien dan niet ingeba- kerde prematuren. A2 Short 1998
2 Het is aannemelijk dat regelmaat, voor- spelbaarheid en prikkelreductie, al dan niet aangevuld met inbakeren, samen- hangt met een sterke afname van exces- sief huilen binnen een week na start van de interventie. A2 Van Sleuwen 2006

 

Inbakeren was tot aan de 18e eeuw een verzorgingsgewoonte voor jonge kinderen die veel voorkwam. In sommige delen van het Midden Oosten wordt inbakeren vanuit traditie nog steeds veelvuldig toegepast. In Groot-Brittannië, Amerika en Nederland lijkt de populariteit van inbakeren toe te nemen.

De literatuursearch leverde 78 artikelen op, waarvan negen studies van B-kwaliteit, één review van B-kwaliteit en 68 artikelen van C- en D-kwaliteit. Deze studies zijn opgenomen in een systematische review (Sleuwen van and others 2007). Er zijn 9 RCTs gevonden naar het effect van inbakeren. Uit onderzoek blijkt dat ingebakerde kinderen van gemiddeld 80 dagen oud (SD 7) (spreiding 24-180 dagen) gemakkelijk te wekken zijn, minder frequent reageren op prikkels en langer slapen (Gerard, Harris, Thach 2002). Prematuur geboren baby’s die zijn ingebakerd laten minder fysiologisch ongenoegen, een betere motoriek en een betere zelfregulatie zien tijdens de weegmomenten (Short and others 1996). Bij baby’s met cerebrale parese die excessief huilen blijkt het inbakeren meer effect te hebben op het huilen dan massage (Ohgi and others 2004). Inbakeren kan pijnstillend werken bij kinderen. Inbakeren kan de temperatuurregulatie verbeteren, maar ook warmtestuwing veroorzaken wanneer de techniek onjuist wordt toegepast (Gestel van and others 2002). Een ander negatief effect is een verhoogd risico op het ontwikkelen van heupdysplasie, wanneer wordt ingebakerd met de benen in extensie en adductie (Sleuwen van 2008). In rugligging lijkt inbakeren beschermend lijkt te zijn, in buikligging is het risico op wiegendood verhoogd (Ponsonby and others 1993). Het is daarom belangrijk ouders te adviseren direct te stoppen met inbakeren als het kind probeert zich om te draaien. Er zijn aanwijzingen dat te strak inbakeren kan leiden tot een verhoogd risico op respiratoire infecties; het onderzoek hiernaar is van matige kwaliteit. Aangezien van ingebakerde baby’s de huid weinig aan het zonlicht wordt blootgesteld, is onderzocht of er een samenhang is met een vitamine D tekort (Engelse ziekte) met invloed op de botdichtheid. Dit lijkt niet het geval te zijn (Urnaa and others 2006). Inbakeren vlak na de geboorte kan onder bepaalde condities leiden tot uitgestelde gewichtstoename, maar lijkt niet van invloed te zijn op de borstvoeding (Bystrova and others 2007). Uit een gerandomiseerd Nederlandse onderzoek blijkt dat 398 baby’s die volgens de jeugdarts,-verpleegkundige en/of de ouders excessief huilden, en waarbij zowel tijdens de voormeting als na de aanvang van de interventie gedurende 7 dagen een 24-uurs dagboek is bijgehouden, profijt hadden van een kortdurende interventie (regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie, al dan niet aangevuld met inbakeren) (Sleuwen van 2008). De betrokken baby’s varieerden in in leeftijd van 2 weken tot 3 maanden en de begeleiding duurde in totaal 3 maanden. Eén groep kreeg regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie aangeboden en werd met dekens stevig ingestopt, de andere groep kreeg dezelfde aanpak, maar werd tevens ingebakerd. Het huilen nam in beide groepen binnen een week gemiddeld met 42% af en na 2 weken met gemiddeld 50%. De sterke afname van het huilen was op alle leeftijden te zien. Bij kinderen tot 7 weken had het inbakeren een geringe toegevoegde waarde, die wel significant was, maar niet klinisch relevant. Het huilen nam per dag met 10 minuten meer af. Bij kinderen boven de 7 weken was het effect omgekeerd; bij de kinderen die niet waren ingebakerd nam het huilen per dag 10 minuten meer af.

Voedingen

Niveau Conclusie Literatuur
2 Bij zuigelingen tot 4 maanden vinden frequent voedingswisselingen plaats. Het is aannemelijk dat 20-30% van de voedingsveranderingen bij zuigelingen jonger dan 4 maanden (mede) plaatsvindt vanwege huilen.

A2 Bulk-Bunschoten 2002, 2003
B Howard 2006
B Karacam 2008
A2 Van Sleuven 2008

2 Het is niet aangetoond dat excessief huilen meer of minder voorkomt bij baby’s die borstvoeding krijgen dan bij baby’s die kunstmatige zuigelingen- voeding krijgen.

A2 Lucassen 2001

 

De literatuur over het verband tussen voeding en huilen wordt besproken in thema 3.

Voedingswisselingen
Borstvoeding is de natuurlijke voeding voor een baby. Het borstvoedingsproces is van wezenlijk belang voor de gezondheid van moeder en kind. De Wereldgezondheids- organisatie (WHO) adviseert uitsluitend borstvoeding te geven tot het kind de leeftijd van zes maanden heeft bereikt en er tot de leeftijd van 2 jaar of langer mee door te gaan in combinatie met geschikte vaste voeding. Uit de peiling Melkvoeding van zuigelingen van 2010 blijkt dat (gecorrigeerd voor opleidingsniveau) 75% van de moeders in Neder- land begint met het geven van borstvoeding, 46% uitsluitend borstvoeding geeft op de leeftijd van één maand, 29% bij drie maanden en 18% bij zes maanden. Vanuit de praktijk is bekend dat ouders frequent overgaan tot wisseling van voeding als hun kind excessief huilt. Als achterliggende redenen worden bijvoorbeeld genoemd: vermoeden van koemelkeiwit-overgevoeligheid, te weinig voeding, gewenste dikkere voeding (langzamer drinken, minder lucht slikken of teruggeven van voeding), te weinig verzadiging. Uit de literatuursearch kwamen 21 artikelen naar voren die relevant zijn voor het beant- woorden van de vraagstelling, waarvan die met voldoende kwaliteit zijn beschreven in een review (Lucassen and others 2001). Deze review vermeldt 7 studies waarin het optreden van excessief huilen bij borstgevoede en kunstgevoede baby’s werd vergeleken: in 4 studies was de incidentie gelijk, in 2 studies was deze onder borstgevoede kinderen iets hoger en in één studie iets lager. Een beschrijvende studie (Bulk-Bunschoten 2003) liet zien dat in Nederland bij 70% van de 4438 zuigelingen (115 zuigelingenbureaus, 1998) tenminste éénmaal de voeding werd veranderd in de eerste 17 weken. De kinderen die veranderden van voeding, deden dat gemiddeld 1,8 keer (range 1-8). Van de moeders die borstvoeding (eventueel in combinatie met kunstmatige zuigelingenvoeding) gaven, veranderde 57% ten minste één keer van voeding in de eerste 17 weken. Borstvoeding werd in 63% van de gevallen gestopt om kindgerelateerde redenen en in 46% om moedergerelateerde redenen. De kindgere- lateerde redenen betroffen honger (24%), huilen (12%) en buikkrampjes (7%). De redenen voor verandering van kunstmatige zuigelingenvoeding waren: honger (27%), braken (23%), obstipatie (23%), buikkrampjes (21%) en huilen (17%). In 40% van de gevallen waarbij huilen een reden tot verandering van de voeding was, was er tevens een andere reden aanwezig, zoals buikkrampjes of honger. Huilen was in 25% van de gevallen de enige reden om met intensief hydrolysaat voeding te beginnen en vervolgens ook de belangrijkste reden om hier weer mee te stoppen. Op de leeftijd van 4 maanden gebruikte 20% van de zuigelingen een voeding met speciale aanpassingen en 3% intensief hydrolysaat voeding. Huilen bleek een belangrijke reden voor voedingsverandering, met een piek in week 3. De excessief huilende baby’s bleken voorafgaand aan inclusie voor de RCT gemiddeld 1,5 keer een voedingswisseling te hebben gehad (Sleuwen van 2008).

Overige interventies

Niveau Conclusie Literatuur
4

De kernredactie is van mening dat er geen bewijs is voor een effect van craniale osteopathie, kruiden, en reflexologie op excessief huilen van baby’s.

A1 Perry 2011
2 Het is aannemelijk dat simethicon niet van invloed is op excessief huilen.

A2 Lucassen 2001

3 Er zijn aanwijzingen dat manuele therapie niet van invloed is op excessief huilen.

A1 Perry 2011
B Wiberg 1999
A2 Olafsdottir 2001

3 Meer onderzoek is nodig naar alter- natieve cq. complementaire interventies.

C Savino 2010

 

Craniale osteopathie, manuele therapie , simethicone en kruiden
Een recente review over de periode 1991-2008 van goede kwaliteit beschrijft 5 RCT’s over supplementen, 3 over kruiden, 1 over massage, 1 over reflexologie, 4 over manipulatie en 1 over een combinatie van deze interventies (Perry, Hunt, Ernst 2011). Alle trials hebben belangrijke methodologsiche tekortkomingen. De onderzoeken leveren daarom geen bewijs voor effectiviteit van de afzonderlijke complementaire of alternatieve interventies.

  • In drie RCT’s, die niet in de review waren opgenomen, werden geen verschillen gevonden in de aanpak van excessief huilen tussen simethicone en een placebo behandelingen (Danielsson and Hwang 1985; Metcalf and others 1994; Sethi and Sethi 1988).
  • Gerandomiseerd onderzoek naar het effect van manuele therapie toont aan dat behandelen versus niets doen evenveel effect heeft op het huilen. In deze studie waren de ouders geblindeerd en werd geen effect van de manipulatie gevonden (Olafsdottir and others 2001).

Savino (Savino and Tarasco 2010) beschrijft allerlei interventies in een narratief review, zoals gedragsinterventies, diëten, probiotica, complementaire en alternatieve therapieën, homeopathie, kruiden en farmacologische interventies. Probiotica wordt apart genoemd vanwege de invloed op de activiteit van de darmen en de daar mogelijk mee samenhan- gende pijnperceptie. Er is weinig evidentie voor de beschreven interventies en onderzoek moet daar verandering in brengen. Elke vorm van begeleiding zou kunnen beginnen met geruststelling en uitleg over het beloop van het huilen. Probiotica is een interventie die kan worden overwogen evenals onschuldige complementaire methoden die geen risico’s in zich dragen.

Voorlichting

Als de jeugdverpleegkundige ook overtuigd is dat het gaat om excessief huilen – dus als een lichamelijke verklaring in redelijkheid is uitgesloten – is de volgende stap het uitleg- gen dat het vaak gaat om een huilpatroon dat geleidelijk toeneemt, maar meestal vanzelf weer ophoudt: de meeste kinderen gaan tussen 3-4 maanden minder huilen. Het is verstandig daar aan toe te voegen dat die periode soms erg lang kan aanvoelen en zwaar kan zijn voor ouders en baby (en voor eventuele broertjes en zusjes) en dat het huilen kan samenhangen met oververmoeidheid van het kind en de ouders. De jeugdverpleegkundige wijst er expliciet op dat het kind lichamelijk meestal niets mankeert en hoe dat is te zien (bijvoorbeeld: de baby groeit goed en is tussen de huilbuien door aanspreekbaar in het contact). Dit is belangrijk omdat veel ouders denken dat onderlig- gend lijden of een ziekte een rol speelt. Daarnaast is het belangrijk ouders uit te leggen hoe stress zowel ouders als de baby kan beïnvloeden. Een baby die om enige reden (ziekte, moeheid) uit balans is, kan meer huilen of meer zorg “vragen” en daardoor de ouder(s) uit evenwicht brengen, wat weer invloed heeft op de baby, etc. Ouders die uit balans zijn (ziekte, slecht geslapen, somber), kunnen op hun beurt het gedrag van de baby (waaronder het huilen) beïnvloeden (zie bijlage 2). Ouders en baby kunnen in een vicieuze cirkel terechtkomen. Als het ouders na deze uitleg en met ondersteuning niet lukt deze cirkel te doorbreken, kunnen andere zorgverleners worden geconsulteerd, die zich kunnen richten op de gevolgen van de verstoorde interactiepatronen in het gezin. Kenmerkend voor het probleem is dat ouders nogal veel uiteenlopende, vaak tegenstrijdige adviezen krijgen van zowel leken als van ‘deskundigen’. Ouders weten daardoor vaak niet meer wat ze moeten doen. Informeer ouders over de mogelijkheden van hulp en de werkzaamheid ervan. Adviseer ouders tevens om een zorgverlener in wie zij vertrouwen hebben, diens adviezen te volgen en al het andere naast zich neer te leggen. 

Het is van groot belang de ouders actief te volgen of hen te vragen terug te komen,  ook als het goed gaat. Bedenk dat steun en medeleven vaak belangrijker zijn dan de interventies zelf.

Mogelijkheden om hulp in te zetten

Als het excessief huilen ondanks behandeling en begeleiding voortduurt, kan de situatie opnieuw worden bekeken of wordt een andere zorgverlener geconsulteerd. De geraad- pleegde zorgverlener wordt in overleg met de ouders gekozen en biedt maatwerk. De mogelijkheden zijn afhankelijk van beschikbare disciplines in de regio. Dit kunnen zijn:

  • Kinderfysiotherapeut, bijvoorbeeld bij orale en tactiele  hyperresponsiviteit;
  • Huisarts, vanwege zijn expertise en band met het gezin;
  • Maatschappelijk werk, bijvoorbeeld bij opeenstapeling van problemen, die stressverhogend zijn voor ouders en kind;
  • Lactatiekundige, bijvoorbeeld bij slecht drinken aan de borst;
  • Logopedist, bijvoorbeeld bij slikproblemen;
  • (Kinder)diëtist; bijvoorbeeld bij voedingsproblemen;
  • Medische kinderdagverblijf (babygroepen), bijvoorbeeld bij multi-probleem gezinnen;
  • Neonatoloog/kinderarts, bijvoorbeeld om specifieke medische oorzaak uit te sluiten;
  • Pedagoog, kinder- en jeugdpsycholoog (o.a. Centrum voor Jeugd en Gezin, Bureau Jeugdzorg of Jeugd GGZ), bijvoorbeeld voor Video Interactie Begeleiding;
  • GGZ, GZ-psycholoog, klinisch psycholoog, psychiater, bijvoorbeeld voor stressreductietechnieken of cognitieve gedragstherapie;
  • GZ-psychologen en klinisch psychologen die gespecialiseerd zijn in de Infant Mental Health (en ingeschreven zijn in het DAIMH-register van infant mental health specialisten) (bijvoorbeeld vijfgesprekkenmodel);
  • Verslavingszorg, bijvoorbeeld voor ouders die alcohol- of drugsverslaafd zijn;
  • AMK, Raad voor de Kinderbescherming, bijvoorbeeld bij verwaarlozing/mishandeling.

Wanneer excessief huilen aanhoudt en/of ouders bezorgd blijven om de emotionele ontwikkeling van hun kind of om de relatie met hun kind, dan is het wenselijk dat een psycholoog/psychotherapeut geconsulteerd worden.

Referenties


Pagina als PDF