Richtlijn: Excessief huilen (2013, multidisciplinair)

Onderbouwing

Uitgangsvraag

Welke effectieve methoden voor preventie, signalering, diagnostiek en behandeling  van een baby die excessief huilt zijn er voor kwetsbare ouders?

Conclusie

Niveau Conclusie Literatuur
3 Ouders die stress ervaren (voor en tijdens de zwangerschap of na de geboorte), ervaren het huilen van hun kind vaker als problematisch

C Gaylor 2002
C Cremers 2000
B Kurth 2010

3

De ‘extreme’ risicogroepen, bij herhaling beschreven in de literatuur, waarbij de kans groter is dat ouders het huilen als problematisch ervaren, zijn:

  • Moeders met aan de zwangerschap  gerelateerde angst en/of met weinig  steun tijdens de zwangerschap.
  • Moeders met veel lichamelijke klachten.
  • Moeder of vaders die na de zwangerschap:
    - Veel stress ervaren;
    -  Gebukt gaan onder erge angst of  overbezorgdheid;
    - Depressieve symptomen vertonen;
    - Met onverwerkt trauma worstelen;
    - Alleenstaand ouderschap tegemoet gaan;
    - Nog in de tienerleeftijd zijn;
    -  Drugs- of andere zware middelen gebruiken;
    - Kampen met werkloosheid.
  • Kinderen na vroeggeboorte (prematuur) en/of met een laag geboortegewicht (dysmatuur)
  • Kinderen met specifieke akoestische kenmerken van het huilen: hoog, indringend en hard huilen

C Canivet 2004
C Canivet 2005
B Van den Berg 2009
C Cremers 2000
B Kurth 2010
C Gaylor 2002
B Brown 2009
C Barr 1996

2

Het is waarschijnlijk dat ook ouders met milde psychische problemen kunnen profiteren van een aanpak die in de JGZ wordt geboden bij baby’s die excessief huilen.

A1 Perry 2011
B Wiberg 1999
A2 Olafsdottir 2001

2

Het is waarschijnlijk dat bij prematuur geboren baby’s het Infant Behavioral Assessment and Intervention Program (IBAIP) effectief is voor de motorische ontwikkeling en hechting. De relatie met excessief huilen is niet specifiek onderzocht.

A2 Koldewijn 2009

Samenvatting van de literatuur

Ouder- en gezinsfactoren
De hier beschreven factoren zijn van belang bij vroegtijdig signaleren. Het afwezig zijn van de vader, jong moederschap en een hoge angstgeneigdheid verhogen de kans dat het huilen als problematisch wordt ervaren. Weinig steun in de zwangerschap, en het hebben van niet-handmatig werk waaraan hoge eisen worden gesteld, zijn eveneens risicofactoren voor excessief huilen (Canivet and others 2004; Canivet and others 2005; Canivet and others 2005). Onderzoek onder tienermoeders laat zien dat zij niet vaker dan volwassen moeders regulatieproblemen bij hun kind ervaren, waaronder huilen. Alleen als er meer ouderlijke stress is, komen er meer regulatieproblemen bij het kind voor (Gaylor 2002). Moeders die hun eerste kind kregen rapporteren vaker excessief en veel huilen dan moeders die al eerder kinderen kregen (Wal van der and others 1998).

In een rustige omgeving ervaren ouders minder vaak dat hun kind veel huilt. Ouders van een kind dat in de couveuse heeft gelegen en moeders die geen werkzaamheden buitens- huis hebben, ervaren hun baby vaker als een excessieve huiler. Ouders die vinden dat hun baby veel huilt, bezoeken vaker de huisarts (Cremers, Van Wijlick, Van Ree 2000).

Gezondheid (lichamelijke klachten) en stemming van de moeder (psychische decompensatie, depressie) direct na de geboorte hangen samen met het rapporteren van meer huilen (Kurth and others 2010). Tevens hangt het volgens plan hervatten van (betaald) werk direct na het zwangerschapsverlof (15-16 weken) en het hebben van een immigranten- status samen met meer huilen. Toename van depressieve symptomen bij vaders is gerelateerd aan een hogere kans op excessief huilen (Berg van den and others 2009).

In verscheidene onderzoeken is aangetoond dat de akoestische kenmerken van huilen (toonhoogte, duur, pauzes tussen de vocalisaties etc.) van invloed zijn op de perceptie van het huilen. Daarnaast hangt de perceptie ook af van de leeftijd van het kind en van de ouder (diens cultuur, leeftijd moeder, tienermoederschap en -vaderschap, persoonlijk- heidsontwikkeling van de moeder, aangeleerde hulpeloosheid, depressie en cocaïnegebruik). Genetische factoren spelen eveneens een rol bij de inschatting van het huilen. Het huilen kan verkeerd worden geïnterpreteerd en tot gevolg hebben dat het kind geen adequate zorg krijgt (LaGasse, Neal, Lester 2005; Out 2010; Soltis 2004b).

Kindfactoren
Gezonde, goed groeiende pre- en dysmature zuigelingen vallen binnen deze richtlijn, maar voor pre- en dysmatuur geboren baby’s die multipele problemen hebben wordt de aansluitende JGZ richtlijn ‘Nazorg pre- en dysmaturen’ ontwikkeld. Bij prematuur geboren zuigelingen neemt het huilen veelal kort na ontslag uit het ziekenhuis toe in verband met de “verlate” huilpiek (Barr, Hopkins, Green 1996). Deze kennis is van belang voor de zorgverlening aan deze ouders. In een cohort van relatief gezonde prematuren die gemiddeld 8 weken te vroeg waren, nam het huilen toe op de leeftijd van 6 weken, gecorrigeerd voor zwangerschapsduur. Hetzelfde geldt voor de clusters in de avonduren.

Onderzoek in een subgroep van kinderen die als baby in de ogen van de ouders veel huilden en hiervoor opgenomen zijn geweest in een ziekenhuis, laat zien dat op de lange termijn zich meer lichamelijke en geestelijke problemen voordeden ten opzichte van een normgroep (bijvoorbeeld meer eczeem, spraakproblemen en slaapproblemen). De kinderen hadden een verhoogd risico voor internaliserende en externaliserende problemen op de schoolleeftijd. Ouders voelden vaker dan gemiddels dat het kind kwetsbaarder was dan andere kinderen. De kinderen zelf hadden vaker mentale problemen, en deze waren erger naarmate er meer slaapproblemen waren (Brown, Heine, Jordan 2009).

Uit onderzoek onder 7.505 ‘risicokinderen’ (kinderen die vanwege huilen worden opgenomen in een ziekenhuis, kinderen op Intensive Care afdelingen, kinderen die na de geboorte in het ziekenhuis moeten blijven vanwege vroeggeboorte etc.) uit een cohort van 70.6000 geboorten (10.6%) bleek op de leeftijd van 20 en 56 maanden geen sprake (meer) van problematisch huilen (Schmid and others 2010; Wolke and others 2009).

Behandeling
Uit een gerandomiseerd Nederlandse onderzoek (Sleuwen van 2008) bleek de interven- tie van regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie effectief bij zowel ouders die scoorden in het klinisch gebied van vragenlijsten die het psychologisch welzijn meten als ouders die niet in het klinisch gebied scoorden (General Health Questionnaire (GHQ 28) en de Revised Profile of Mood States (POMS-R)). Ouders met (ernstige) psychische of psychiatrische problemen waren echter minimaal vertegenwoordigd in dit onderzoek. In de reguliere zorg maken de JGZ medewerkers veelal een inschatting van de draagkracht/ draaglast van de ouders met behulp van het Balansmodel van Bakker (Bakker 1998) en halen ze er passende hulp bij wanneer er sprake is van ouders met psychische of  psychiatrische problematiek.
In Nederland is bij zeer vroeg geboren baby’s het effect onderzocht van het Infant Behavioral Assessment and Intervention Program (IBAIP), een programma voor kinderen van 0-8 maanden met een ontwikkelingsrisico. Op de leeftijd van 24 maanden, 18 maanden na de interventie, bleken de behandelde kinderen een verbeterde motoriek en hechting te hebben (Koldewijn and others 2009).

Referenties


Pagina als PDF