Richtlijn: Excessief huilen (2013, multidisciplinair)

Verantwoording

Wetenschappelijke bewijsvoering

De literatuursearch richtte zich op de periode 1984 tot 2011 en resulteerde in een selectie van 179 referenties. De selectie is per uitgangsvraag uitgesplitst door op de trefwoorden van de artikelen te zoeken. Hieruit volgde per uitgangsvraag een lijst met abstracts. Twee leden van de kernredactie hebben de abstracts onafhankelijk van elkaar beoordeeld. De literatuur werd ingedeeld bij één van de 11 uitgangsvragen en beoordeeld op relevantie. Dit resulteerde in een overzichtstabel op alfabet van alle artikelen, met daarbij de passende uitgangsvragen.

De geselecteerde artikelen zijn systematisch beoordeeld op hun methodologische kwaliteit volgens de methode van de evidence based richtlijnontwikkeling (EBRO). Artikelen van onvoldoende kwaliteit werden uitgesloten. Na deze selectie resteerden de artikelen die als onderbouwing bij de conclusies in de richtlijn worden vermeld. Het bewijs is samengevat in bewijsklassetabellen of overzichten met samenvattingen, welke zijn op te vragen bij het NCJ. De literatuur is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het relevante bewijs is weergegeven.

Overwegingen per thema

Beknopte weergave van de discussies in de werkgroep en de overwegingen per thema

2. Oorzaken van excessief huilen

Gastro-oesofageale reflux (geR)
In de klinische praktijk wordt GER vaak geduid als oorzaak van excessief huilen. Er zijn geen onderzoeken verricht waarbij men systematisch keek bij welk deel van een ongeselecteerde populatie excessief huilende kinderen volgens de definitie van Wessel sprake was van klinisch significante GER. Aangezien bij zuigelingen met matige GER de frequentie van zure reflux en de mate van oesofagitis wel verbeteren met omeprazol (de huidige standaard medicatie) maar het huilen niet, is er zeker geen onderbouwing voor de hypothese dat veel huilen, bij een overigens gezond en goed groeiend kind, veroorzaakt wordt door een niet onderkende GER of door matige GER.

Urineweginfectie
Urineweginfectie komt als oorzaak van excessief huilen soms voor, voornamelijk bij kinderen jonger dan 4 maanden die ernstig excessief huilen. Het onderzoek hiernaar is gedaan bij selecteerde groepen kinderen. Niettemin moet de arts bij ernstig excessief huilen deze mogelijke oorzaak overwegen

Voeding
Nadelen van soja zijn beschreven door de  “Chief Medical Officer” uit de UK;sojamelk zou een hoog phytooestrogeen gehalte hebben en derhalve mogelijk de voortplanting beïnvloeden (Lucassen 2010).

Roken
Er is hier sprake van een associatie: causaliteit is niet aangetoond. De relatief sterke associatie met het roken van vader na de bevalling suggereert een direct effect van tabaksrook op het kind, bijvoorbeeld door irritatie van de luchtwegen. Een effect van metabolieten van nicotine via de moedermelk lijkt minder waarschijnlijk aangezien de relatie met roken door de vader sterker is dan met roken door de moeder. Roken van de moeder na de bevalling, zonder dat ook gerookt werd tijdens de zwangerschap, is niet onderzocht.

Depressiviteit en sociale stressoren bij ouders
In geen van de onderzoeken is gekeken naar het gebruik van medicatie of psychotherapie voor depressie en het effect van medicatie en/of psychotherapie op het excessieve huilen. Uit de klinische praktijk blijkt dat stress een rol kan spelen bij ouders die bijvoor- beeld een langdurende kinderwens hadden en/of een depressie. Dergelijke stress kan zijn weerslag hebben op het huilen van de baby. Dit zijn bij uitstek redenen om de huis- arts te benaderen in zijn functie van gezinsarts.

Het onderzoek naar het effect van prenatale stress op het gedrag van het kind wordt methodologisch bemoeilijkt, omdat het zeer lastig is om adequaat te controleren voor alle genetische, pre- en postnatale omgevingsfactoren. Daardoor kunnen verschillen zelden definitief worden toegeschreven aan prenatale variabelen. Er is inmiddels veel literatuur beschikbaar (Berg van den and others 2009; Talge and others 2007) waarin negatieve emoties van de vrouw worden geassocieerd met een slechter verloop van haar zwangerschap (hoge bloeddruk, laag geboortegewicht, vroeggeboorte etc). Literatuur over prenatale stress en het effect op de ontwikkeling en het gedrag van het kind is van recentere datum. Op basis van dierstudies zijn biologisch plausibele hypothesen geformuleerd over het mechanisme achter dit effect. Eén daarvan betreft de rol van het cortisol van de zwangere dat via de placenta naar het kind gaat. Dierstudies kunnen echter niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de mens. Bij de mens wordt de hypothalamus-hypofyse-bijnieras (HPA-as) minder responsief in de loop van de zwangerschap. Ook wordt een deel van het cortisol geïnactiveerd in de placenta. Uit epidemiologische studies blijkt dat de maternale stress niet in de klinische range hoeft te vallen, voordat er mogelijk sprake is van een associatie met de stress en het gedrag van de baby. Een vrij recente studie liet ook zien dat een klein beetje prenatale stress nuttig kan zijn. Over de grootte van het effect is nog weinig bekend. Eén studie vond dat 3 tot 8% variantie in mentale en motorische ontwikkeling bij 8 maanden verklaard kan worden door antenatale stress, bij oudere kinderen worden getallen van 10 tot 17% beschreven. Het type stress, of het type ervaring lijkt ook uit te maken. Ook is nog weinig bekend over het moment waarop de stress plaatsvindt in de zwangerschap en het effect op het gedrag van het kind. Samenvattend: er is nog veel onderzoek nodig naar het verband tussen prenatale stress en stress en gedrag van de baby. Men kan wel zeggen dat ondanks de methodologische valkuilen de associatie tussen negatieve emoties en stress in de zwangerschap en een negatief gedrag van het kind consistent beschreven wordt in prospectieve studies. De literatuur over excessief huilen en prena- tale stress zoals hierboven beschreven past hierin.

Craniocervicale gewrichten (KISS-concept)
Recentelijk is een sterfgeval van een zuigeling beschreven waarin aannemelijk wordt gemaakt dat ‘cranio-sacrale’ manipulatie heeft geleid tot het overlijden (Holla and others 2009).

Darmflora
De studies zijn uitgevoerd bij een vooralsnog kleine, geselecteerde groep zuigelingen die alle voldragen waren, geen medicatie kregen en alleen borstvoeding waarbij de moeders een hypoallergeen dieet volgden. Deze resultaten kunnen niet worden geëxtrapoleerd naar andere zuigelingen. Beide onderzoeken zijn bekostigd door BioGaia. Andere probiotica zijn nog niet onderzocht.

3. Signalering en differentiaal diagnostiek

Aangezien de definitie van excessief huilen zich beperkt tot in principe gezonde kinderen, wordt in deze richtlijn niet nader ingegaan op syndromen en ziektebeelden. Daarom  is onderstaande differentiaal diagnose gebaseerd op de uitkomsten beschreven in Hoofdstuk 4 en expert opinion.

Bij ogenschijnlijk gezonde baby’s die excessief huilen, dient differentiaal diagnostiek plaats te vinden naar de volgende oorzaken:

  • Pijn ten gevolge  van een medisch euvel, bijvoorbeeld een oorinfectie.
  • Koemelkallergie, zeker als er een positieve gezinsanamnese voor atopie is.
  • Urineweginfectie, vooral bij kinderen  onder de 4 maanden.
  • Psychosociale   problematiek (zie thema 5 voor de psychosociale problemen die aanwezig kunnen zijn).

Vermoeden van koemelkallergie als (mede)oorzaak voor excessief huilen is geen reden om een moeder het geven van borstvoeding te ontraden. Het is van belang het continueren van borstvoeding te bespreken.

Ernst, frequentie, duur en ouderperceptie bepalen met een 24-uurs dagboek
Bij huilproblematiek kan ouders worden gevraagd op diverse tijdstippen een 24-uurs dagboek in te vullen, om inzicht te krijgen in duur, frequentie en perioden van slaap, wakker zijn, huilen, gevoed en verzorgd worden. Het bijhouden van een 24-uurs dagboek, met zowel de activiteiten van de baby als de reacties van de ouders, is een hulpmiddel om ouders en zorgverlener inzicht te geven in de mate en de ernst van het huilen.

4. Psychosociale problemen

  • Uit onderzoek blijkt dat excessief huilen in de meeste gezinnen zelden leidt tot blij- vende schade en ontwrichting. Wel kan aanhoudend huilen veel stress en spanningen opleveren, zowel in de relatie tussen de ouders als daarbuiten.
  • Wanneer huilen onderdeel is van andere regulatie- en psychosociale problemen, het huilen aanhoudt en de zorgverlener hulp wil inschakelen van een klinische zorg- verlener, is overleg met de ouders over het inschakelen van een gedragswetenschapper wenselijk.
  • Het is voorstelbaar dat excessief huilen samenhangt met een hogere kans op arbeidsverzuim bij ouders.
  • In onderzoek naar psychosociale problemen bij baby’s die excessief huilen worden vaders vaak niet geïncludeerd, ontbreekt vaak informatie over normale slaap- en huilpatronen, en worden medische oorzaken niet altijd uitgesloten (Smart and Hiscock 2007).
  • In deze richtlijn wordt niet nader ingegaan op hechtingsproblemen. Dit thema was aanvankelijk wel opgenomen in de uitgangsvraag van dit hoofdstuk. We verwijzen naar de Richtlijn Hechtingsstoornissen die door het NJi wordt ontwikkeld voor de Jeugdzorg. Psychosociale problemen hangen in veel gevallen samen met de volgende 4 groepen risicofactoren die onderling samenhangen en geassocieerd zijn met  excessief huilen: 

- Ouderfactoren: Roken & stress tijdens zwangerschap en/of daarna, verslaving, angst/depressie, (eerder doorgemaakt) trauma, psychopathologie, relatieproblemen, gebrek aan steun van de partner, gebrek aan pedagogische kennis/vaardigheden, oververmoeidheid.

- Interactiefactoren: verstoorde ouder-kind interactie, moeilijke contactname door de baby en/of terugtrekken door de ouder, isolatie van het gezin, (dreigende)  kindermishandeling.

- Kindfactoren: overprikkeling, stress, prematuriteit.

- Omgevingsfactoren: éénoudergezin, weinig sociale steun, ingrijpende gebeurtenissen, conflicten in familie of op het werk, geldproblemen, werkeloosheid, slechte huisvesting.

Zie het model ouder- en kind regulatie bij excessief huilen.

5. Invloed etniciteit

Er is niet veel informatie beschikbaar over de prevalentie van het huilen en de beleving, verwachting, hulpvraag, aanpak en behandelingskeuze van ouders met een niet-westerse achtergrond die in onze westerse maatschappij leven. Het is niet bekend of ouders met een niet-westerse achtergrond die in Nederland wonen, hun baby’s vaker dragen. In de praktijk wordt ervaren dat dragen en lichaamscontact bevorderlijk zijn voor de borstvoeding. Het huid- en lichaamscontact leidt tot een gezonde borstvoedingsrelatie tussen moeder en kind. Bij ouders met een niet-westerse achtergrond is de bredere familiecontext van belang, omdat de invloed van andere familieleden (schoonmoeder of moeder) groot kan zijn.  De interculturele competenties van de professionals spelen bij de begeleiding van ouders met een niet-westerse achtergrond een belangrijke rol.


Focusgroepen
De kernredactie van de richtlijn heeft de lacune in de literatuur aangevuld door middel van interviews met sleutelfiguren die beschikken over praktische en/of wetenschappelijke kennis over ouders met een niet-westerse achtergrond in Nederland (zie Hoofdstuk 1.5.4 voor de samenstelling van de focusgroep). Ook zijn moeders van jonge baby’s afkomstig uit Marokko, Turkije, China, Litouwen, Irak, Roemenië en Iran geïnterviewd. Alle geïnterviewden zien een groot verschil tussen eerste generatie en tweede generatie, en minder verschillen tussen de bevolkingsgroepen onderling. Het onderstaande heeft vooral betrekking op de eerste generatie.

Deelnemers aan de interviews geven aan:

  • Sommige ouders, voornamelijk Turkse, hebben vrij snel de neiging het huilen van hun baby als hongersignaal op te vatten. Dit kan overvoeden tot gevolg hebben, als naast de normale voeding extra kunstmatige zuigelingenvoeding wordt gegeven;
  • Baby’s worden hoofdzakelijk door de moeder verzorgd, vaders zijn meer op de achtergrond. Als de baby huilt vinden vaders dat de moeders ervoor moeten zorgen dat dit stopt, en zij zeggen dan vaak dat de baby waarschijnlijk honger heeft.  Vooral in Marokkaanse gezinnen zijn vaders (en zonen) bepalend;
  • Grootmoeders blijken vaak een grote invloed te hebben op de verzorging van de baby;
  • Moeders (en oma’s) praten minder vaak met hun baby en zijn soms ruwer in hun handelingen;
  • In de gezinnen is er vaak veel bezoek en weinig rust voor de baby. Baby’s worden minder vaak apart te slapen gelegd;
  • De prevalentie van excessief huilen bij Surinaamse en Antilliaanse baby’s is mogelijk lager.


6. Effectieve therapie

Advies om prikkels te reduceren
Bij behandeling waarin prikkelreductie en voorspelbaarheid samen met verschillende andere adviezen tegelijkertijd wordt aangeboden, is onbekend wat de werkzame elementen zijn.

Video home training/video interactie begeleiding
VHT kan in specifieke situaties ingezet of overwogen worden om de draagkracht van ouders te vergroten en de nadelige gevolgen van het huilen op de interactie tussen ouder en kind te voorkomen.

Gedragsmodificatie
Ondanks het beperkte bewijs van het effect op het huilen van steunen en geruststellen met of zonder gedragsmodificatie adviezen, zijn zorgverleners van mening dat het steunen en geruststellen van ouders tot hun taak behoort.

Babymassage
Uit het onderzoek blijken geen negatieve gevolgen van babymassage. Er is enige evidentie dat babymassage van invloed is op de afname van huilen; wel kan babymassage heilzaam zijn voor de interactie tussen ouder en kind. Het heeft geen invloed op groei en er is enige evidentie die wijst op een verbeterde moeder-kind interactie, slaap en ontspanning en een positief effect op een aantal hormonen die van invloed zijn op stress. Er is geen invloed aangetoond van babymassage op cognitieve en gedragsmaten, noch op ge- hechtheid en temperament. Verder is een positieve invloed gevonden op het aantal zieken- huisopnamen en ziekte bij Koreaanse weeskinderen. Huilen komt zelden geïsoleerd voor en hangt vaak samen met andere regulatieproblemen, zoals eet- en slaapproblemen. Er is onderzoek nodig of de bevinden op het gebied van huilen, slaap en fysiologie ook gelden voor gezonde, Westerse zuigelingen. In dergelijk onderzoek moet onderscheid gemaakt worden tussen gezinnen waar de situatie optimaal is en waar deze suboptimaal is. Onderzoek naar de invloed van babymassage op de ouder-kind interactie is wenselijk. Onderzoek naar de meest optimale manier van babymassage, leeftijd en frequentie van massage is nodig. Ook de manier waarop de kennis wordt overgedragen en de massage wordt aangeleerd aan ouders kan onderwerp van studie zijn. Los van de effectiviteit, is het belangrijk om te nader onderzoek te doen naar het fysiologisch effect van verschillende massagetechnieken.

Het dragen van zuigelingen
Het oppakken van een huilende baby om te troosten is natuurlijk zorggedrag. Wanneer baby’s eenmaal veel huilen lijkt extra veel dragen het huilen niet te reduceren. In de literatuur is onvoldoende bewijs dat extra veel dragen effectief , noch dat veel dragen specifieke nadelen heeft. Tussen de experts uit de verschillende disciplines bestaat geen consensus over het toepassen van dragen bij excessief huilen.

Inbakeren
In Nederland is onderzoek gedaan naar de meerwaarde van inbakeren boven stevig in- stoppen in combinatie met het bieden van regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie (Sleuwen van 2008). Het effect van inbakeren was niet groot, maar voor ouders die moeite hebben met het aanbrengen van regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie kan het tijdelijk een geschikt hulpmiddel zijn. Nadelige effecten van inbakeren, voor bijvoorbeeld de motorische ontwikkeling van een kind, werden niet gevonden. De methodiek van inbakeren kan bij uitzondering worden geadviseerd als tijdelijk hulp- middel bij de opbouw van regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie. In de klinische praktijk wordt regelmaat en inbakeren ook wel gebruikt in samenhang met de ‘5S-en’ methode, waarbij de S-en staan voor: swaddling (inbakeren), side (op de zij), shhh, sway (wiegen) en suck (zuigen). Over het effect ontbreekt onderzoek (Karp 2003).

Voeding
Frequente voedingswisselingen en vooral beëindiging van borstvoeding bij excessief huilende zuigelingen zijn ongewenst. Er is een duidelijk verschil tussen de perceptie van en bewijs voor de rol van voeding bij excessief huilen. Wanneer voedingswisselingen plaatsvinden is het belangrijk om adequate diagnostiek (medisch, paramedisch, gedragsmatig) uit te voeren. Onderzoeksgegevens uit RCT’s bij excessief huilende baby’s naar de effecten van het overstappen van borstvoeding of kunstmatige zuigelingenvoeding op specifieke voedingen (zure voeding, dikkere voeding, zwaardere voeding, of niet-gehumaniseerde voeding als koemelk-water mengsel of geitenmelk, anti-reflux voeding of laaglactose voeding) zijn niet beschikbaar.

Overige interventies

  • Uit  diverse onderzoeken valt niet op te maken of de afname  van het huilen samenhangt met het natuurlijk beloop of met de interventie. Het gebrek aan voldoende grote steek- proeven speelt in verscheidene onderzoeken een rol.
  • Troosthouding en hanteringsadviezen (bij een geprikkeld  kind), principes uit VHT en        handelingsgerichte adviezen zijn van belang bij begeleiding door het JGZ-team. De JGZ medewerker bespreekt met de ouders wat vermoeidheidssignalen zijn en wat bedoeld wordt met rust en voorspelbaarheid. Wanneer ouders met een aanpak starten is het van belang dat ouders niet van alles tegelijk proberen zodat de gekozen aanpak een kans krijgt en de ouders niet van de ene naar de andere hulpverlener gaan (regie hulpverlener is hierbij van belang). De ontstane relatie tussen JGZ en ouder/kind is van groot belang, het heeft de voorkeur andere professionals te consulteren in plaats van snel verwijzen. Het beleid kan ook goed vanuit de huisarts worden opgezet als deze de vertrouwensrelatie heeft met de ouders.
  • De  behandeling of  ondersteuning moet  aansluiten bij ouders  en kind. De zorgverlener geeft aan dat ouders de door hen gekozen aanpak het best enkele dagen kunnen volhouden en zich niet moeten laten ontmoedigen wanneer het huilen niet binnen een dag vermindert.
  • De JGZ zet hulp in van de huisarts  t.b.v. urineonderzoek/otitis/ander medische           problemenwat snel kan plaatsvinden en daar waar de huisarts een eigen functie of meerwaarde heeft boven het direct hulp inschakelen van de kinderarts.
  • Hulp inschakelen van andere hulpverleners door de JGZ kan rechtstreeks of via de huisarts plaatsvinden, bijvoorbeeld bij psychosociale of gezinsproblemen.
  • Vanwege zorgen over het huilen of uit wanhoop zoeken veel ouders   hulp waarvan het effect niet is bewezen (zoals chiropractie). Dat is niet altijd zonder nadelige gevolgen.
  • In  verscheidene landen wordt simethicone gebruikt, terwijl er geen goede onderzoeken    voorhanden zijn die een positief effect aantonen. Simethicone is in Nederland verkrijgbaar onder de naam Infacol.
  • Babymassage lijkt onschuldig en ouders  kunnen hierover zeer positief  zijn, bijvoorbeeld vanwege het contact dat ze maken met hun kind en de tijd die zij op die manier in een positieve sfeer besteden aan de baby. Hierbij is goede begeleiding nodig.
  • Er zijn verschillende behandelingen die theoretisch goed onderbouwd zijn, maar waarvan nog niet is aangetoond of deze effectief zijn in gezinnen waar de baby excessief huilt (Bijlage 5). Voorbeelden hiervan zijn: Video Interactie Begeleiding (Eliëns 2003), Moeder- Kind Interventie (Doesum van 2007). Het Infant Behavioral Assessment and Intervention Program (IBAIP) is een behandelingsprogramma voor baby’s van 0-8 maanden met een ontwikkelingsrisico. Het effect op de ontwikkeling is onderzocht bij veel te vroeg geboren kinderen, maar niet specifiek bij excessief huilende zuigelingen (Koldewijn and others 2009). Andere vormen van begeleiding zijn logopedie bij huil-, slik- en zuigproblemen, ergo- en fysiotherapie bij huilen, motorische onrust, vestibulaire overgevoeligheid en problemen in de contactname met ouders. Tenslotte zijn er methoden die de stress- regulatie bij ouders kunnen bevorderen, zoals biofeedback, mindfulness, cognitieve gedragstherapie.
  • Het onderzoek naar complementaire interventies en alternatieve interventies is voornamelijk beschrijvend en de belangrijkste bevinding is dat er naar deze interventies nog weinig methodologisch goed opgezet onderzoek is gedaan.


7. Beleid bij kwetsbare ouders en kinderen

Wanneer de periode met de pasgeborene als stressvol wordt ervaren, of wanneer moeder, vader of beiden psychisch onevenwichtig zijn, kan dat in veel gevallen leiden tot toenemende spanning. Bovendien kan stress leiden tot meer huilen. Uit 14 prospectieve onderzoeken blijkt dat er een relatie is tussen hoge stress- en angstniveaus van de moeder voor en tijdens de zwangerschap en een hogere kans op het ontwikkelen van emotionele en cognitieve problemen bij het kind (Bergh van den and others 2005; Mulder and others 2002; Talge and others 2007). Huilen is in deze studies niet het onderwerp van onderzoek, maar deze onderzoeken ondersteunen dat vroegsignalering en reductie van stress tijdens de zwangerschap bij angstige en gestresste moeders waardevol kunnen zijn voor de gezondheid van zowel ouders als kinderen. Niet zozeer het daadwerkelijk huilen, het precieze aantal uren, maar de zorgen die de ouders er om hebben en de spanning die het bij hen oproept, doen ertoe. De perceptie van de ouder van het huilen is het belangrijkste signaal dat de zorgverlener aangeeft dat steun nodig is om het huilen te reduceren en er adequaat mee om te gaan. Bijlage 5 noemt alle signaleringsinstrumenten, selectieve en geïndiceerde interventies, specifiek voor kwetsbare ouders en kinderen. Vanzelfsprekend passen niet alle methoden ter preventie of voor aanpak bij iedere ouder. Daarom moeten in het traject van preventie, signalering, diagnostiek en behandeling altijd de wensen en draagkracht van de ouders worden meegewogen alvorens een benadering wordt gekozen.

8. Gevolgen voor baby’s die excessief huilen vóór en na de leeftijd van 3 maanden

  • Bij de begeleiding van ouders is het van belang  om ook als het excessieve huilen al is verminderd, alert te zijn op een (zich ontwikkelende) depressie bij moeder of vader om zonodig tijdig passende hulp in gang te kunnen inzetten.
  • Het is, vooral vanuit het perspectief van     onderzoek, van belang dat huilen/jengelen           minimaal 6 dagen achtereen wordt gemeten met een dagboek dat 24 uur omvat.
  • In de infant mental health wordt er nadrukkelijk van uit gegaan dat een baby nooit op zichzelf geobserveerd, gediagnosticeerd, behandeld of bestudeerd kan worden. Dit moet altijd gebeuren vanuit de relatie van de baby met de ouder/verzorger die met hem bezig is. Men spreekt dan van een two-and-three-person-psychology in plaats van een one-person-psychology           (Weatherston, 2000; Rexwinkel and  others, 2011).  Men denkt dan ook minder in termen van “zorg voor de baby” maar over het aangaan van een relatie met de baby. De meeste gedachtes over de baby zijn niet uitsluitend geba- seerd op gedragingen of cognities, maar worden bezien vanuit het perspectief van het (meer of minder) kunnen mentaliseren door de ouder: denken en voelen over het denken en voelen van de baby en het eigen denken en voelen. Een term die daarbij o.a.             veel gebruikt wordt is: “keeping  the baby in mind”   (Weahterston, 2000; Rexwinkel and others, 2011)
  • Persisterende of meerdere regulatieproblemen tegelijkertijd zijn van  invloed op hetgedrag van het kind. In gezinnen met meerdere psychosociale problemen is de kans het grootst dat er bij kinderen met regulatieproblemen gedragsproblemen ontstaan. Regulatieproblemen die voorbijgaan in de eerste drie maanden hebben een goede prognose zonder lange termijn gevolgen voor het gedrag van het kind.

9. Duur en follow-up van begeleiding aan gezinnen met een excessief huilende baby

  • Follow-up van gezonde  baby’s die excessief huilen en waarbij geen aanwijzingen zijn voor psychische, sociale of andere problemen bij de ouders, is bij uitstek een taak voor de JGZ. Dit betreft ongeveer 85% van de gezinnen. Waar wel problemen ont- staan bij ouders en/of kind kunnen deze worden gesignaleerd tijdens de vaste con- tactmomenten in de JGZ, waarop standaard wordt geïnformeerd naar het huilen en de toestand van de ouders. Zonodig consulteert de jeugdarts of jeugdverpleegkundige andere zorgverleners, zoals een gedragswetenschapper bij o.a. regulatieproblemen of een diëtist als er een inschatting moet worden gemaakt over het verband tussen huilen en voedingsproblemen, zoals   bijvoorbeeld het weigeren van  bijvoeding;
  • Ouders van     baby’s  die excessief blijven huilen, ook wel persisterend huilen genoemd, moeten op basis van nadere diagnostiek begeleiding en/of behandeling krijgen. In de praktijk begeleidt de jeugdverpleegkundige de ouders in overleg met de jeugdarts. Bij complexe problematiek wordt de hulp ingeroepen van een gedragswetenschapper. De jeugdarts gaat met de gedragswetenschapper na of en van wie het gezin extra hulp kan ontvangen.
  •  Excessief huilen is  meestal van voorbijgaande aard. Maar wanneer dit zich blijft voordoen, is (secundaire) preventie, diagnostiek en begeleiding/behandeling gewenst.
  • Het consultatiebureau/de jeugdgezondheidszorg is voor follow-up tot de leeftijd van 6-9             maanden de plek bij  uitstek, omdat de ouders hier bij herhaling komen in deze leeftijdsperiode.


10. Anticiperende voorlichting tijdens zwangerschap en kraambed en in de jeugdgezondheidszorg

Op basis van expert opinie worden aanbevelingen geformuleerd.

  • Cognities  van ouders vóór of vlak na de geboorte blijken van  invloed zijn op het gedrag en de emoties van ouders (Canivet, Jakobsson, Hagander 2002). De gedachte dat je een baby kunt ‘verwennen’ door hem vaak vast te houden, lijkt een marker te zijn voor stress en mogelijk ook voor angst. Sommige ouders zijn geholpen bij de uitleg dat je baby’s niet kunt verwennen.
  • Een verband  tussen  huilen van     een     baby   en       moeheid          van     moeder             bestaat,            maar uitspraken over causaliteit zijn niet mogelijk (Kurth and others 2011). Uit de kwalitatieve onderzoeken komt naar voren dat zowel het huilen van invloed is op de moeheid, maar dat omgekeerd, de moeheid ook van invloed is op de mate waarin de moeder invoelend en empatisch kan reageren op haar kind. Het is daarom belangrijk dat er oog is voor de rust die moeder krijgt en neemt na de geboorte.
  •  Ouders zijn gebaat bij informatie over normaal huilgedrag. Daarvan voorzien kan hun worden gevraagd wat er volgens hen aan de hand kan zijn en hoe zij de situatie beleven. Het is belangrijk dat de zorgverlener zich luisterend en coachend opstelt.
  • Tussen vertrek van de kraamverzorgende en de reguliere contacten met de  JGZ, kunnen bij ouders vragen rijzen over het huilen van hun kind. Zij zouden daarmee eerder kunnen aankloppen als al tijdens het eerste huisbezoek na de geboorte de mogelijkheden voor hulp (op verschillende gebieden) worden besproken.
  • Het lijkt goed ouders tijdig voor te lichtenover de wederzijdse invloed van stress bij de ouder(s) en het gedrag (waaronder het huilen) van hun baby waardoor een vicieuze cirkel kan ontstaan die de interactie verstoort.
  • Sommige ouders zijn geholpen met de uitleg dat je baby’s  niet kunt verwennen, maar wel “gewennen” (Blom 2011). Baby’s hebben baat bij regelmaat, voorspelbaar- heid en prikkelreductie.
  • Aanraking en lichamelijk contact zijn voorwaarden voor de normale ontwikkeling van een baby (Field 2002).
  •  Het  is belangrijk om vaders  te betrekken bij de zorg voor een baby. Vaders kunnen in de zwangerschapscursussen worden gestimuleerd om contact te maken met de ongeboren baby, maar zijn meer aangewezen op het opbouwen van een band na de geboorte. Huilen kan een factor zijn die het contact maken, de hechting en de zorg voor het kind in de weg staat.
  • Momenten van ontroostbaar huilen komen voor bij baby’s  tot 3-4 maanden en zijn niet altijd te verhelpen. Ouders dienen over dit gedrag uitleg te krijgen, zodat zij niet het gevoel krijgen dat zij falen als hun baby momenten van ontroostbaar huilen heeft.
  • Goed geïnformeerde ouders hebben meer kans om reële verwachtingen te ontwikkelen.
  • Het kan ouders helpen als zij het huilen van hun baby kunnen interpreteren en accepteren als een uiting van ongenoegen of stress. Troosten hoeft dan niet gericht te zijn op het stoppen van het huilen, maar op de behoefte van het kind. Deze manier van kijken kan ouders helpen om op een meer ontspannen manier om te gaan met het huilen. Wanneer ze dat ook kunnen uitleggen aan hun omgeving, groeit het begrip  en vermindert hun stress, omdat zij zich begrepen voelen en niet het gevoel wordt opgeroepen dat zij als ‘slechte’ ouder hun kind niet stil krijgen.
  •  In  de voorlichting aan ouders moet aandacht worden geschonken aan hun inbreng en eigen verantwoordelijkheid (‘zelfredzaamheid’). Zo worden zij gestimuleerd zelf oplossingen aan te dragen en bijvoorbeeld hulp te zoeken in hun sociale omgeving, in groepsverband of op internet.
  • Kinderarts, kinderverpleegkundige en/of verpleegkundig specialist moeten ouders van prematuur geboren baby’s anticiperende voorlichting geven over de mogelijkheid dat bij deze baby’s het huilen veelal kort na ontslag uit het ziekenhuis toeneemt, in verband met de “verlate” huilpiek (Barr, Hopkins, Green 1996). De ouders kunnen erop worden gewezen dat deze toename van huilen niet een gevolg is van hun verzorging, maar inherent is aan de groei en ontwikkeling van de prematuur. In de anticiperende voorlichting kan worden uitgelegd welke hulp vanuit de JGZ wordt geboden aan ouders en baby’s die vragen hebben of zich zorgen maken over veel huilen. Aan ouders van dysmatuur geboren baby’s kan worden uitgelegd dat het huilen van deze baby’s anders kan klinken (hoger en indringender). Ouders moeten hierop worden voorbereid in het ziekenhuis, zodat zij niet voor verrassingen komen te staan en onzeker worden over hun rol als ouder.
  • Informatieoverdracht in de prenatale periode: de verloskundige en  kraamverzorgende hebben een belangrijke taak in de voorlichting aan ouders over huilen tijdens de prenatale periode. Soms gaat de jeugdverpleegkundige dan al op huisbezoek en kan ze de ouders informeren over normaal huilgedrag van zuigelingen.

Lacunes in kennis

  • Het is onbekend wat het effect is van anticiperende voorlichting ter preventie van excessief huilen.
  • Het is onbekend wat de effectiviteit is van preventieve en curatieve interventies bij excessief huilen.
  • Het is niet voldoende theoretisch bewezen wat de invloed is van regulatie/co-regulatie op huilen bij baby’s.
  • Het is onvoldoende bekend of excessief huilende baby’s op latere leeftijd problemen vertonen op het gebied van regulatie, gedrag en psychosociaal functioneren.
  • Het is onvoldoende bekend wat de invloed is van dragen op excessief huilen.


Besloten is om geen specifieke interventies in de kennislacunes op te nemen,  zoals stressmanagement, huilpoli, osteopathie, etc.


Zwangerschap

  • Wat is het effect van landelijke, regionale en lokale samenwerkingsafspraken tussen zorgverleners die zwangerschap, bevalling en de kraamperiode begeleiden en de JGZ op het optreden, signaleren en begeleiden van excessief huilen?
  • Hoe verloopt het consulteren van een JGZ medewerker voor ouders tijdens de zwangerschap om problemen op het gebied van zorgwekkende opvoedingssituaties te voorkomen.  Wat is de invloed van vroegtijdig erbij halen van de JGZ op huilgedrag van zuigelingen?
  • Hoe vaak leidt het signaleren van stress en angst tijdens de zwangerschap in de JGZ tot het inschakelen van hulp van andere zorgverleners (huisartsen, kinderartsen, gedrags- deskundigen, psychologen, psychiaters)?


Postnatale periode

  • Hoe adequaat kan de JGZ de behoefte aan zorg van ouders met een baby die excessief huilt inschatten, ondersteuning bieden, andere professionals consulteren en als zorg- coördinator optreden?
  • Hoe vaak worden andere professionals geconsulteerd voor ouders van baby’s die excessief huilen en van wie?
  • Hoe komen landelijke, regionale en lokale samenwerkingsafspraken met alle ketenpartners die te maken hebben met zuigelingen tot stand? In welke mate zijn de Centra voor Jeugd en Gezin verbindingspunt voor de communicatie tussen de ketenpartners? Wat zijn de lokale afspraken over ieders verantwoordelijkheid en over informatie-uitwisseling? Wat komt er van deze afspraken terecht? Welke ketenpartners worden het meest betrokken bij de zorg rond baby’s die excessief huilen?
  • Vragen, willen en krijgen gezinnen met een niet-westerse achtergrond adequate aan- dacht en zorg als zij een baby hebben die excessief huilt? Wat is nodig om deze zorg  te optimaliseren?
  • Hoe vindt de signalering van postpartum depressie, in relatie tot excessief huilen, plaats?
  • Hoe vindt de signalering van (over)vermoeidheid van de ouder(s), in relatie tot excessief huilen, plaats?
  • Welke interventies worden toegepast en hoe tevreden zijn ouders en zorgverleners hierover?

 

Belangenverstrengeling
Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is financiering verkregen van ZorgOnderzoek Nederland Medische Wetenschappen (ZonMw). Alle werkgroepleden hebben een verklaring belangenverstrengeling afgegeven. 

Implementatie van de richtlijn en indicatoren

Het criterium voor een goede indicator is of het meetbaar is. Indicatoren zijn opgesteld over de inhoud en over de implementatie:

Inhoud

  1. Aantal keren dat hulp van de 2e lijn is ingeschakeld (< 5%).
  2. Percentage ouders dat de folder heeft gekregen, dan wel op de site is gewezen.
  3. Percentage ouders dat is voorgelicht over normaal huilgedrag in de eerste  levensmaand, waarbij is verteld dat huilen toeneemt tot 6-8 weken en daarna  weer afneemt.
  4. Aantal keren dat er aandacht is besteed aan huilen van de baby, per consult.
  5. Aantal keren dat er bij huilen “gescreend” wordt op excessief huilen.
  6. Percentage kinderen bij wie onderzoek gedaan is om urineweginfectie uit te sluiten?

Doelgroep: kinderen die ernstig excessief huilen onder de leeftijd van 4 maanden.

  1. Aantal keren dat een differentiaal diagnose bij excessief huilen is afgenomen.
  2. Percentage kinderen bij wie is nagegaan of er sprake is van veel stressfactoren  en/of angst en/of somberheid bij ouders. Doelgroep: kinderen die excessief huilen.
  3. Percentage kinderen waarbij expliciet gevraagd is naar depressieve klachten bij  de ouders. Doelgroep: kinderen die excessief huilen.

Implementatie

  1. Aantal consultatiebureaus/JGZ organisaties/GGDen/CJG’s dat met de  richtlijn werkt.
  2. Percentage organisaties die de richtlijn heeft opgenomen in het kwaliteits- handboek van de organisatie.
  3. Percentage organisaties dat een aanspreekpersoon heeft voor de richtlijn.
  4. Percentage van de opleidingen van de diverse betrokken beroepsgroepen  die excessief huilen, als onderdeel van kennis over gezonde kinderen, hebben opgenomen als onderwerp in het curriculum.

 


Pagina als PDF