Richtlijn: Opvoedondersteuning (2013)

Onderbouwing

Uitgangsvraag

Hoe verhouden de kosten en baten van preventie van opvoed- en psychosociale problemen en opvoedingsondersteuning zich tot elkaar?

Conclusies

  1. De werkgroep concludeert dat kosteneffectiviteitsstudies naar opvoedingsondersteuning in Nederland nagenoeg geheel ontbreken. Internationaal is een beperkt aantal kosteneffectiviteitsstudies voorhanden, waarbij er te belangrijke onderlinge methodologische verschillen zijn om tot betrouwbare vergelijkingen te komen.
  2. Wereldwijd is er consensus over de stelling dat het rendement van vroege investeringen in het opvoeden en opgroeien groter is dan dat van latere investeringen.
  3. Er is enig bewijs dat er twee strategieën lijken te zijn om kosteneffectief beleid te realiseren:
    a. De vroegtijdige inzet van programma’s en activiteiten die bij een groot publiek een klein verschil bewerkstelligen met als gevolg een groot nettorendement.
    b. Het vroeg en tijdig inzetten van programma’s en activiteiten bij een kleine specifieke doelgroep, die voor de ouders en kinderen uit die doelgroep een groot verschil uitmaken.
  4. Er is enig bewijs dat huisbezoeken en oudertrainingen voor de JGZ in Nederland tot de potentieel kosteneffectieve, bruikbare interventies behoren.

Uitkomsten van Nederlandse kosteneffectiviteitsstudies

In Nederland deden Doorten en Rouw (2006) een studie naar de opbrengsten van sociale investeringen, waarin zij onder meer keken naar de kosten-batenverhouding van primaire preventie van kindermishandeling en de preventie van antisociaal gedrag. Deze studie van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) bevat naast een beschouwing over de vraagstukken die samenhangen met kosteneffectiviteitsstudies, een analyse van bestaande – met name Amerikaanse – studies van zes beleidsprogramma’s. Met het nodige voorbehoud komen de onderzoekers tot de conclusie dat VoorZorg onder de huisbezoekprogramma’s en Kaleidoscoop onder de programma’s voor ontwikkelingsstimulering het meest kosteneffectief zijn. Zoals eerder gezegd worden deze conclusies niet bevestigd door Nederlands onderzoek, omdat dat op dit gebied er niet is. Een uitzondering daarop vormt het onderzoek dat Posthumus (2009) deed in een case-control-studie naar de kosteneffectiviteit van het Incredible Years-ouderprogramma in vergelijking tot ‘care as usual’. In de kosteneffectiviteitsanalyse van de Incredible Years-oudertraining voor kleuters met een risico op chronische gedragsproblemen concludeert Posthumus dat Incredible Years kosteneffectief is vanuit het perspectief van gezin en samenleving. Kijkend naar het kostenniveau van de publieke dienstverlening is het programma niet per se kosteneffectief, wat zijn verklaring vindt in de grote variatie in de nettokosten van uitvoering van het programma van € 40 tot € 178 voor een punt winst op de schaal voor gedragsproblemen.

In 2010 heeft de beroepsvereniging AJN een factsheet over de Nederlandse jeugdgezondheidszorg uitgebracht, waarin de waarde economisch gezien als volgt is samengevat: ‘Er wordt in Nederland 500 euro per persoon per jaar besteed aan defensie en 120 euro per persoon per jaar aan de uitvoering van de preventieve gezondheidszorg voor de jeugd!’ (Van Keulen, 2010). JGZ wordt actief, systematisch en gratis aangeboden aan 3,9 miljoen Nederlandse kinderen van 0 tot 19 jaar. Bij een bereik van 95% kost het totale preventieprogramma van de jeugdgezondheidszorg 120 euro per kind per jaar. Daarvoor wordt het volgende dienstenpakket geleverd: het volgen van de ontwikkeling van elk kind, informatie, voorlichting en advies aan kind en/of ouders, diverse interventies, waaronder medisch onderzoek, gezondheidsvoorlichting, vaccinaties, screenings en zorg op maat. Een groot deel van deze interventies is bewezen effectief. De gezondheidswinst is groot. Ondersteuning bij de opvoeding maakt onderdeel uit van dit dienstenpakket, maar kon niet afzonderlijk op haar economische waarde worden bepaald. De factsheet bevat wel specifieke data over de stand van zaken van de opvoeding in ons land, maar geen gegevens over de kosteneffectiviteit van specifiek de opvoedingsondersteuning.

Uitkomsten van buitenlandse kosteneffectiviteitsstudies

In buitenlandse, met name Amerikaanse en Engelse, reviews naar de preventie van opvoedproblemen en psychosociale problemen is een breed spectrum aan gezondheids-, sociale en economische effecten aangetoond. Ze passeren hieronder de revue:

1. Hermanns c.s. (2005) stellen dat ‘… wereldwijd een redelijke consensus is ontstaan over de noodzaak van vroegtijdig ingrijpen boven interventies op latere leeftijd. Het rendement van vroege investeringen in het opvoeden en opgroeien is groter dan latere investeringen’ (zie figuur 4), zoals Carneiro en Heckman (2003) in hun oorspronkelijke studie aantoonden. In verschillende reviews (Aos c.s, 2004; SAMHSA, 2007; Lilley, 2007; Melhuish c.s., 2010) krijgt dit bevestiging, waarbij Lilley twee kanttekeningen toevoegt. Enerzijds mogen er niet te hoge verwachtingen aan interventies worden gekoppeld, anderzijds zal soms voortdurende ondersteuning nodig blijven om het effect te behouden en terugval te voorkomen.

2. Door competente professionals toegepaste preventieve interventies bij opvoeden en opgroeien kunnen kosteneffectief zijn, doordat enerzijds de baten zich op een groot aantal gebieden manifesteren en anderzijds de kosten beperkt kunnen worden in verschillende sectoren. Als baten en kosten worden onder meer genoemd (Siraj-Blatchford, 2010; SAMHSA, 2007; Hermanns, 2005; Aos c.s., 2004; Hosman, Jane-Llopis en Saxena, 2004):

  • Minder kosten in het bijzonder onderwijs en voor schoolbegeleiding.
  • Lagere uitgaven voor politie en justitie.
  • Minder herstelkosten van schade (materieel en immaterieel) voor burgers.
  • Lagere medische kosten vanwege mishandelingen en verwaarlozing.
  • Minder uitkeringen voor invaliditeit en werkloosheid.
  • Meer inkomen door hogere arbeidsparticipatie.
  • Hogere opleidingsgraad.
  • Hogere kwaliteit van leven.

In de verschillende studies en reviews zijn voor baten (opbrengsten) en kosten verschillende maten in verschillende sectoren genomen, wat de onderlinge vergelijkbaarheid van de studies ernstig beperkt.

3. Het Amerikaanse kosteneffectiviteitsonderzoek van vroegtijdige interventies (Aos c.s., 2004) identificeerde uit een review van 3500 evaluatiestudies 7 kosteneffectieve programma’s voor opvoedingsondersteuning, waarvan er voor zover bekend 5 in Nederland worden toegepast. De Good Behaviour Game (Taakspel), met een kosten-batenratio van 1:25, speelt zich evenals de Life Skills Training (Levensvaardigheden: 1:26) in de school af. Nurse Family Partnership (VoorZorg) met een kosten-batenratio van 1:3 wordt in de JGZ ingezet. Strengthening Families en Multi Systemic Therapy vinden in Nederland in de jeugdzorg toepassing.

4. Foster c.s. deden een studie naar de kosten van implementatie van Triple P (alle niveaus) in 9 provincies in de staat South Carolina in de USA. In die studie zijn vrij nauwkeurig de volledige kosten van de implementatie van Triple P per niveau geschat, afgezet tegen het aantal kinderen in de bereikte populatie. De uitkomst is dat de mediacampagne van positief opvoeden (Triple P niveau 1) nog geen 1 US Dollar per kind kost en de opvolgende niveaus 2 tot 5 met een toenemend intensievere ondersteuning en hulp bijna 12 US Dollar per kind. Vervolgens wordt de aanname gedaan dat na 1 jaar het aantal kinderen dat mishandeld en verwaarloosd wordt, daalt met 10% en wordt de conclusie getrokken dat die kosten terugverdiend zijn. Daarbij past de kanttekening dat die aanname (reductie in mishandeling) maakt dat elke prijs wellicht terugverdiend wordt. Dus ook als de kosten op 100 US Dollar per kind liggen, zal een reductie in mishandeling van 10% kosteneffectief zijn. Dat geeft meteen aan hoe lastig het is om kosteneffectiviteit aantoonbaar te maken.

5. Allen (2011) voegt na een brede analyse aan de constateringen van Aos (2004) toe dat er twee strategieen lijken te zijn om kosteneffectief beleid te realiseren. De eerste strategie is de vroegtijdige inzet van programma’s en activiteiten die bij een groot publiek een klein verschil bewerkstelligen met als gevolg een groot nettorendement. De tweede beleidsstrategie is het vroeg en tijdig inzetten van programma’s en activiteiten bij een kleine specifieke doelgroep, die voor de ouders en kinderen uit die doelgroep een groot verschil uitmaken. Triple P is van de eerste strategie een voorbeeldprogramma, VoorZorg van de tweede strategie.

6. Uit de verschillende reviews is als generieke uitkomst op te maken dat vroegtijdige interventies in alle gevallen zijn te prefereren. De kosteneffectiviteit is hoger naarmate de programma’s zich op gezinnen met jongere kinderen richten. Huisbezoeken met behulp van effectieve programma’s zijn kosteneffectief voor risicogezinnen, mits betrouwbaar en compleet uitgevoerd. De kosteneffectiviteit is groter naarmate de huisbezoeken intensiever zijn (Aos, 2004). Voor oudertrainingen zijn er eerste aanwijzingen van kosteneffectiviteit. Vanuit oogpunt van kosteneffectiviteit behoren de volgende interventieprogramma’s voor de JGZ in Nederland tot de potentieel bruikbare interventies: VoorZorg, huisbezoeken (naar Nederlands voorbeeld toegepast: Stevig Ouderschap, maar als zodanig niet onderzocht), oudertrainingen zoals Triple P en Incredible Years. Waarbij de gedragsproblemen van de kinderen in het laatste programma vaak al weer te groot zijn voor een lichte interventie vanuit de JGZ of de Centra voor Jeugd en Gezin.

Referenties


Pagina als PDF