Richtlijn: Opvoedondersteuning (2013)

7. Diversiteit-Aanbevelingen

Aanbevelingen

Het is aan te bevelen om in het veld duidelijke, bij voorkeur korte en eenvoudige lijsten te gebruiken als hulpmiddel bij het in kaart brengen van risicofactoren en beschermende factoren in de opvoedingssituaties, waaruit indicaties voor volgende interventies naar voren komen. In dat licht is het sterk aan te bevelen het validatie onderzoek van het DMO-protocol van Samen Starten en de SDQ af te ronden, waarna geconcludeerd kan worden of er bewijs is dat het DMO-protocol van Samen Starten en de SDQ (niet) bruikbaar zijn bij niet-westerse allochtone ouders en jeugdigen.
Door gebrek aan goed onderzoek beoordelen vooralsnog de professionals zelf of zij deze lijsten bij specifieke risicogroepen gebruiken. Door het ontbreken van validatieonderzoek zijn zij voorzichtig met hun conclusies. Het is aan te bevelen om de SPsy te gebruiken bij ouders en jeugdigen met een lage SES en/of niet-westerse achtergrond. Overige instrumenten voor ouders met een lage SES en/of niet-westerse achtergrond zijn nauwelijks beschreven, maar hiervoor dient, zoals ook is beschreven in de richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen (Postma, 2009), meer aandacht te komen.

Nader onderzoek
Het is aan te bevelen nader onderzoek te doen naar de eventuele wensen en/of weerstanden van ouders uit specifieke risicogroepen voor of tegen het gebruik van vragenlijsten in de JGZ, (aanvullende) diagnostische mogelijkheden en het bewijs van verhoging van effectiviteit van voegsignalering van opvoedingsproblemen door het gebruik van vragenlijsten binnen de JGZ (Bakker-Camu en Lijs-Spek, 2010). Uit de Argumentenfabriek kwam naar voren dat ouders met een niet-westerse achtergrond positief tegenover het vooraf invullen van een vragenlijst staan, maar het vervolgens niet bespreken van specifieke onderwerpen uit die lijst als negatief wordt ervaren.
Het is aan te bevelen om landelijk gecoördineerd validatieonderzoek naar korte, praktische en werkzame vragenlijsten, signalerings- en screeningsinstrumenten te verrichten die te gebruiken zijn voor specifieke risicogroepen.

  • Het is aan te bevelen om gevalideerde programma’s te gebruiken voor risicogroepen.
  • Empirisch onderbouwde programma’s hebben de voorkeur, maar als de doelgroep niet wordt bereikt of wanneer deze wel komt maar niet blijft deelnemen, gaan praktische argumenten boven wetenschappelijke argumenten. De JGZ moet op grond van haar eigen lokale ervaringen keuzes maken voor specifieke programma’s.
  • Het is aan te bevelen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en de mogelijkheden van de doelgroep die men wil bereiken en de plaatselijke betrokkenen.
  • Voor het bereiken van de doelgroep kan gebruik worden gemaakt van bestaande ontmoetingsplaatsen, de media, van sleutelfiguren en passende sociale media. Er kan worden gekozen voor een persoonlijke benadering die wordt ondersteund met eenvoudig schriftelijk of beeldmateriaal. Via mond-tot-mondreclame binnen de groep kan de informatie worden doorgegeven. Deze benadering kan worden aangevuld met bekendmaking via sociale en plaatselijke media; de krant of de lokale radio of tv, aankondiging op websites, informatie via scholen, consultatiebureaus/CJG’s en huisartsen, buurthuizen, kerken en moskeeën en de sociale dienst. Vetc’ers kunnen hierbij een belangrijke rol hebben. Sleutelfiguren kunnen moeders met veel aanzien zijn in een specifieke groep, maar ook consulenten bij sociale zaken die veel vertrouwen genieten bij ouders met een bijstandsuitkering en die zinvolle informatie kunnen leveren over financiële zaken en eventuele schulden. Via de sleutelfiguur kan vertrouwen binnen de groep worden gewonnen, maar kan ook informatie worden verkregen over welke onderwerpen leven, hoe bepaalde zaken het beste kunnen worden gepresenteerd of wat goede locaties zijn om bijeenkomsten te organiseren. Het is de moeite waard om tijd te investeren in het vinden van de juiste sleutelfiguren bij een specifieke doelgroep en van de juiste middelen, wat sociale media kunnen zijn.
  • Het is aan te bevelen om leraren en huisartsen bewust te maken van het feit dat ouders de behoefte aan opvoedingsondersteuning vaak bij hen neerleggen en dit veelal impliciet doen (Romijn, 2005). Overige kanalen zijn het consultatiebureau en het CJG. Opvoedingsspreekuren moeten bekender worden bij ouders.
  • Het is aan te bevelen om bij het benaderen van de doelgroep aan te sluiten bij de leefwijze en de wensen uit de doelgroep en om rekening te houden met eventuele cultuurverschillen. Naast de wensen en mogelijkheden van de groep is het ook van belang om beperkingen binnen de groep in het oog te houden. In dit kader kan worden gedacht aan financiën, kinderopvang, vakanties/feestdagen, het meest geschikte tijdstip voor een bijeenkomst (overdag of ‘s avonds) en een geschikte locatie (gemakkelijk te bereiken en veilig voor de groep). Het kan soms nuttig zijn mannen en vrouwen gescheiden te benaderen, rekening te houden met het scholingsniveau (analfabetisme) en de beheersing van de Nederlandse taal. Het positief brengen van de boodschap, het aansluiten bij vragen die er binnen de groep leven en de ouders aanspreken als ervaringsdeskundige zijn wenselijk.

Lees verder voor de onderbouwing.


Pagina als PDF