Richtlijn: Ouder-kindrelatie (2021)

Bijlage 2 - Overzicht van instrumenten die betrekking hebben op de ouder-kind relatie

Deze bijlage is ook te downloaden als pdf.

Bijlage 2.2

Overzicht van instrumenten die betrekking hebben op de ouder-kind relatie

We beperken ons hier tot instrumenten die in de context van de JGZ afgenomen kunnen worden: dat wil zeggen: alle hieronder genoemde instrumenten kunnen in een relatief kort tijdsbestek worden afgenomen.

De Emotional Availability Scales (EAS; Biringen, Robinson, & Emde, 2000).
De EAS (Biringen, Robinson, & Emden, 2000) betreft een set van observatieschalen waarmee interacties tussen ouder en kind (tot ongeveer 12 jaar) kunnen worden beoordeeld. De EAS bestaat uit een zestal schalen waarmee de emotionele beschikbaarheid van de ouder naar het kind toe en van het kind naar de ouder toe geobserveerd kunnen worden. In ieder geval vier van deze zes schalen zijn relevant voor de ouder-kindrelatie. (De ouderschalen ‘Non-Hostility’ en ‘Structuring’ worden hier verder niet besproken; bij Non-Hostility, afwezigheid van vijandelijk gedrag , is er vaak te weinig spreiding om betrouwbaar te kunnen scoren, terwijl Structuring – het bieden van structuur – soms moeilijk te coderen is als de observatiesituatie al gedeeltelijk is ingedeeld en bepaald door de observator).

De schalen hebben een aantal schaalpunten – bij Sensitiviteit bijvoorbeeld negen en bij de kindschalen vijf punten – waarbij de oneven punten beschreven staan. Uiteraard kunnen ook de tussenliggende scores worden gebruikt. De gebruikelijke gang van zaken is dat ouder en kind gefilmd worden in enkele specifieke situaties, bijvoorbeeld samen spelen, voorlezen of samen eten. Daarnaast kan een net iets te moeilijk taakje aan het kind worden voorgelegd zodat beoordeeld kan worden hoe hij op milde stress/frustratie reageert en om na te gaan of (en hoe) het kind de hulp van de ouder inroept. Meestal wordt aangeraden om minimaal tien minuten te filmen. Het verdient aanbeveling om het gedrag van het kind onafhankelijk te coderen van het oudergedrag, omdat de codeur die al een van beiden gecodeerd heeft, moeilijk op een onafhankelijke manier het gedrag van de ander kan beoordelen. De video opnames moeten worden beoordeeld door een getrainde observator.

De Lijst Signalen van Verstoord Gehechtheidsgedrag is een Nederlandse vertaling (LSVG; Stor & Storsbergen, 2006) van de Amerikaanse Behavioral Signs of Disturbed Attachment in Young Children (Boris & Zeanah, 2005). Het instrument wordt in een Amerikaanse richtlijn (ACAAP) aanbevolen voor gebruik om vast te stellen in overleg met ouders of er sprake is van een problematische ouder-kind relatie. De lijst is bedoeld voor jonge kinderen, maar een strikte leeftijdsgrens geven de auteurs niet. onderzoekers niet.

De LSVG wordt aanbevolen in de Richtlijn voor jeugdhulpverlening om een eerste vermoeden van een problematische ouder-kind relatie te kunnen checken door een gedragswetenschapper. Met behulp van de lijst kan ingeschat worden of en in welke mate een kind niet-aangepast of verstoord gehechtheidgedrag laat zien. Dat gedrag kan erop wijzen dat de band met de ouders niet optimaal is. Er bestaat internationale consensus over deze lijst, maar de lijst is nog niet betrouwbaar en valide. De lijst kan beschouwd worden als ‘to the best of our knowledge’ en geeft een eerste, onderbouwde aanwijzing om een vermoeden van een verstoorde ouder-kind relatie te bevestigen of te weerleggen.

De professional gaat samen met de ouders in gesprek waarbij de lijst fungeert als gespreksleidraad. De volgende acht dimensies van de ouder-kind interactie worden in het gesprek beoordeeld:

  1. Toont het kind genegenheid naar de ouder?
  2. Zoekt het kind troost bij de ouder? En hoe reageert het kind op troosten door de ouder?
  3. Zoekt het kind hulp bij de ouder?
  4. Kan het kind samenwerken met de ouder?
  5. Is de ouder een veilige basis bij explorerend gedrag?
  6. Vertoont het kind controlerend, bazig gedrag ten opzichte van de ouder?
  7. Hoe reageert het kind op de ouder na een korte scheiding?
  8. Hoe reageert het kind op vreemden?

Per dimensie wordt omschreven hoe het ‘normale’ gedrag en hoe het verstoorde gedrag eruit ziet (zie box 1). Op een 5 puntschaal wordt de mate van verstoring aangegeven (hoe hoger de score, hoe meer verstoord). Hierbij is het belangrijk dat de gedragingen van het kind betrekking hebben op de gehechtheidsfiguur: de ouder dus.
Per dimensie wordt in overleg een score bepaald, en de acht scores worden opgeteld. Bij een totaalscore boven de 16 is vervolg onderzoek naar de ouder-kind relatie nodig. En bij een totaalscore van 24 is het waarschijnlijk dat de ouder-kind relatie verstoord is. Momenteel vindt een validatie onderzoek plaats van de LSVG in de JGZ, jeugdhulpverlening en de jeugd GGZ.

Box 1. Uitgangspunten voor de Lijst Signalen verstoord Gehechtheidsgedrag

De LSVG is gebaseerd op drie uitgangspunten (Dekker – van der Sande, 2010):

  • Een gehechtheidsrelatie is altijd selectief: jeugdigen bouwen gehechtheidsrelaties op met specifieke personen, (meestal de ouders) en ontwikkelen zo een exclusieve band. Verstoord is als de selectieve voorkeur voor de ouder ontbreekt en de jeugdige de neiging heeft zonder reserve contact te zoeken met vreemden of bereid is met onbekenden mee te gaan zonder bevestiging van de ouder.
  • In een gezonde gehechtheidsrelatie gebruikt een kind de ouder als veilige basis om de omgeving te exploreren. Normaal is dat het jonge kind niet wegloopt in een vreemde omgeving, maar steeds de ouder in de gaten houdt en zijn ervaringen meedeelt aan de ouder. Verstoord is als het kind absoluut niet bereid is om van de zijde van de ouder te wijken en niet tot spelen komt.
  • In een gezonde gehechtheidsrelatie gebruikt een kind de ouder als een veilige haven in tijden van stress, angst en verdriet om zich te laten troosten, geruststellen of kalmeren.

Attachment Relationship Inventory Caregiver Perspective 2-5 years (ARI-CP2-5; Spruijt et al., 2019) is een korte, schriftelijk vragenlijst die door de ouder in circa 15 minuten ingevuld kan worden. De vragenlijst bevat 48 items en beoogt inzicht te geven in de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie, vanuit het perspectief van de ouder. Voor 48 stellingen geven ouders aan in hoeverre dit op hun kind van toepassing is. Bijvoorbeeld: ‘Mijn kind en ik hebben plezier met elkaar’, ‘mijn kind vraagt weinig hulp aan mij’, of ‘mijn kind raakt volledig in paniek, ook al is er weinig aan de hand’. De ARI-CP 2-5 resulteert in scores op vier schalen (overeenkomstig de verschillende classificaties): veilig, vermijdend, ambivalent en gedesorganiseerd. De ARI-CP 2-5 blijkt goede psychometrische kenmerken te hebben waarbij een gevalideerd observatie-instrument voor gehechtheid (de Attachment Q-Sort, Waters & Deane, 1985) als criterium is gebruikt (Spruijt et al., 2019). Bij de ARI-CP 2-5 zijn ondersteunende materialen ontwikkeld zoals een factsheet over gehechtheidsrelaties voor professionals en een handleiding (te downloaden via https://www.basictrust.com). Voor de afname en interpretatie van de ARI-CP 2-5 wordt enige kennis van gehechtheid als voorwaarde gesteld.

Attachment Insecurity Screening Inventory (AISI; Polderman et al., 2012; Wissink et al.,2017) is ontwikkeld door Basic Trust en beoogt de kwaliteit van de gehechtheidsrelaties te meten middels vragen over het gedrag van het kind. Er zijn twee versies voor 2-5 jarigen en 6-12 jarigen. De vragenlijst omvat een deel met 34 gesloten vragen over concrete gehechtheidgedragingen van het kind, bijvoorbeeld: Krijgt u in het dagelijks leven makkelijk contact met uw kind? Is uw kind overdreven volgzaam en gehoorzaam? Daarnaast zijn er 11 open vragen die de beleving van de opvoeding door de ouder en de band met het kind in kaart brengen. Enkele voorbeeldvragen zijn: ‘Is uw kind naar uw gevoel gehecht aan u?’ en ‘Kunt u een moment beschrijven dat het echt klikte tussen u en uw kind?” De AISI is voldoende betrouwbaar en valide gebleken, maar de onderzoekers zagen ook verbetermogelijkheden. Dat heeft geresulteerd in de ARI-CP. Een verschil tussen beide instrumenten is dat de AISI focust op het gedrag van het kind als graadmeter voor de gehechtheidsrelatie, terwijl in de ARI-CP 2-5 het accent ligt op de perceptie van de ouder van de relatie met het kind.

Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised (OKIV-R; Lange, 2001).
De OKIV-R i een vragenlijst waarmee de verhoudingen tussen ouder en kind vastgesteld kunnen worden bij jeugdigen vanaf 8 jaar oud. De vragenlijst wordt zowel door de jeugdige als door de ouders ingevuld. De OKIV-R bestaat uit respectievelijk 21 stellingen voor de Ouderversie en 25 stellingen voor de Kindversie. De antwoorden worden gescoord op een 5-puntsschaal waarbij men kan aangeven in hoeverre de stelling van toepassing is of hoe vaak het genoemde gedrag voorkomt. De vragenlijst kan worden ingezet wanneer er sprake is van psychologische problemen bij het kind of de ouder om zo de relaties binnen het gezin in kaart te brengen.

Deze bijlage is ook te downloaden als pdf.


Pagina als PDF