Richtlijn: Ouder-kindrelatie (2021)

Signaleren - Aanbevelingen

Of er zich een veilige ouder kind-relatie kan ontwikkelen, hangt af van een ingewikkeld samenspel van belemmerende en beschermende factoren. Als de balans in de ouder-kindrelatie meer naar de onveilige kant doorslaat, kan deze met adviezen en begeleiding bijgestuurd worden. Over het algemeen geldt dat, hoe jonger het kind is, des te makkelijker de relatie bijgestuurd kan worden. 

Aanbevelingen

1. Investeer in het kennismaken met de ouders. Neem daarvoor de tijd, en maak bespreekbaar dat je wilt samenwerken op basis van ieders rol en deskundigheid. 
2. Benut in elk contactmoment de mogelijkheid om de ouder-kind relatie ter sprake te brengen, eventueel met behulp van de methodieken GIZ of SPARK. Speciale aandacht voor de ouder-kind relatie is nodig in de periode van prenatale voorlichting en beginnend ouderschap. Verder is in elke nieuwe fase van de ontwikkeling de ouder-kind relatie een aandachtspunt, om eventueel te bespreken met ouders of jongeren.
3. De JGZ professional vervult een voorbeeldfunctie wat betreft sensitief reageren en mentaliseren, bijvoorbeeld door het kind te begroeten, en als persoon in het consult neer te zetten. De professional kan de ouder op weg helpen met mentaliseren, bijvoorbeeld door vragen te stellen: ‘’Wat zou eraan de hand kunnen zijn, waar zou (naam kind) behoefte aan hebben denk je, wat voelt (naam kind)?”. Let wel op dat sommige ouders dit te betuttelend vinden.
4. De JGZ professional geeft - als ouders daarvoor open staan - aan de hand van observaties en wat de ouder(s) vertellen voorlichting over de ontwikkeling van de ouder-kindrelatie in de verschillende leeftijdsfasen en tips en adviezen om de relatie te versterken (zie ook Thema 1 en Box 2.1 ): 
  • Kijk en luister goed naar je kind 
  • Toon oprechte belangstelling 
  • Benoem wat hij/zij met zijn gedrag laat zien en benoem zijn/haar emoties 
  • Geef hem/haar je volle aandacht 
  • Neem de tijd om gezamenlijke activiteiten te ondernemen 
Voor ouders met een laag opleidingsniveau, migratie- of vluchtelingenachtergrond is bij Stichting Pharos voorlichtingsmateriaal beschikbaar over ouderschap en gezond opgroeien.
5. In het gesprek met ouder(s) worden positieve zaken benadrukt en ligt de focus op samenwerking tussen de JGZ professional en de ouder. De professional heeft hierbij ook oog voor de problemen van de ouder(s), de gezins- en leefomstandigheden, de door de ouder(s) ervaren draagkracht/draaglast en hoe ze het ouderschap ervaren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de methodiek ‘dialooggerichte’ of motiverende gespreksvoering (zie JGZ richtlijn Opvoedondersteuning) en de ouderschapstheorie van Alice van der Pas .
6. De JGZ professional maakt op basis van het DD JGZ, eigen observaties, wat de ouder(s) zegt (zeggen) en de indruk die de ouder(s) maakt (maken) een inschatting over waar de gehechtheidsrelatie zich bevindt op het continuüm van veilig naar onveilig. De JGZ professional onderscheidt daarbij signalen die kunnen wijzen op een veilige, een onveilige of een problematische gehechtheidsrelatie. Zie Tabel 2.1 voor handvatten.
7. De JGZ professional maakt (mogelijke) signalen van verstoring bespreekbaar door aan te sluiten bij observaties en wat de ouder(s) vertelt (vertellen) (“Het valt me op dat Tom erg zelfstandig overkomt voor zijn leeftijd; dat Sophie flink van streek is…, dat Naomi mij niet durft aan te kijken…, dat Rik geen zin heeft om mee te werken, dat u het erg moeilijk vindt als Sem huilt, etc. ”), zodat eventuele problemen gezamenlijk gesignaleerd kunnen worden. Bij de signalering is het belangrijk dat de professional de eigen observaties zo objectief mogelijk beschrijft, zonder waardeoordeel. Bij voorkeur wordt daarbij de gespreksleidraad (Zie Tabel 2.3) gebruikt waarbij de professional eerst de positieve punten in de ouder-kind interactie benoemt. 
8. Als de ouder(s) en JGZ professional gezamenlijk inschatten dat sprake is van een probleem in de ouder-kindrelatie, dan zijn behulpzame instrumenten bij het bespreken: 
9. Aanhoudende problemen met eten, slapen of huilen kunnen een indicatie zijn voor een kwetsbare ouder-kindrelatie en andersom, problemen met eten, slapen en huilen kunnen de ouder-kindrelatie ernstig belasten. Dat geldt ook bij jeugdigen (vanaf de leeftijd van ongeveer tien jaar) die probleemgedrag laten zien. In zo’n situatie is het raadzaam om ook de ouder-kindrelatie bespreekbaar te maken. 
10. Termen als ‘gehechtheidsrelatie’, ‘hechtingsrelatie’ of ‘hechting’ kunnen in het gesprek en in de communicatie met ouders beter niet gebruikt worden omdat dit onbegrip of weerstand kan oproepen. Gebruik liever woorden zoals ‘band’, ‘contact’, of ‘basisvertrouwen’.

Pagina als PDF