Richtlijn: Motorische ontwikkeling (2019)

Effectieve zorgpaden en interventies

Uitgangsvraag

Welke samenwerkingsafspraken moet de JGZ met welke partijen maken over verwijzing naar effectieve zorgpaden/interventies vanuit de JGZ of in samenwerking met de JGZ?

Wetenschappelijke onderbouwing

Methode

Omdat de uitgangsvraag niet door middel van literatuursearch te beantwoorden is, is deze practice-based beantwoord door middel van de input van project- en werkgroepleden.

Overige overwegingen

Vervolgacties

In het handboek voor Ontwikkelingsonderzoek in de Jeugdgezondheidszorg worden drie mogelijke vervolgacties benoemd als er reden is tot bezorgdheid over de (motorische) ontwikkeling15:

  1. Er is extra zorg nodig in de vorm van een extra consult om de ontwikkeling van het kind intensiever te volgen. Ook kan een huisbezoek gebracht worden om een betere inschatting te doen van de leefomgeving van het kind. Vooral voor kinderen met ouders met beperkte gezondheidsvaardigheden kan dit van belang zijn,
  2. Ervaren collega’s of specialisten worden geconsulteerd,
  3. De jeugdarts verwijst het kind bij ernstige en/of onduidelijke (motorische) problemen door naar een kinderarts, revalidatiearts of kinderneuroloog. Dat is in afstemming met en/of met berichtgeving aan de huisarts.

Vertraagde versus verontrustende ontwikkeling

Bij het overwegen van een verwijzing is het belangrijk een onderscheid te maken tussen een vertraagde motorische ontwikkeling en een verontrustende ontwikkeling15. Onder een vertraagde ontwikkeling valt elke situatie waarin een kind, dat meewerkt aan het onderzoek, een min scoort op het VWO waarvoor geen pathologische verklaring aanwezig is, noch in het klinisch onderzoek, noch in de anamnese. Er is sprake van een verontrustende ontwikkeling bij het optreden van één of meer alarmsignalen of andere aanwijzingen voor ernstige pathologie in het klinisch onderzoek en/of de anamnese. In het geval van een verontrustende motorische ontwikkeling moet het kind meteen verwezen worden naar de huisarts/specialist of de behandelend arts. De ouders krijgen een verwijsbrief mee en bij een volgend contactmoment wordt met de ouders de verwijzing (eventueel telefonisch) geëvalueerd. NB. Indien het kind al bij een arts onder behandeling is vanwege (andere) ontwikkelingsproblemen, zal de JGZ de behandelend arts informeren over problemen in de motorische ontwikkeling. 

Regionale samenwerkingsafspraken

Vanwege alle verwijsmogelijkheden en de lokale verschillen in de sociale kaart benadrukken de project- en werkgroepleden het belang van een goede regionale samenwerking tussen de JGZ, kinderfysiotherapeuten, huisartsen en specialisten. Experts zijn van mening dat de JGZ er op moet aansturen dat medewerkers van (voor)schoolse voorzieningen bij het vermoeden van een motorisch ontwikkelingsprobleem, in overleg met ouders, de JGZ betrekken. Zodra de JGZ het kind in de context heeft beoordeeld, kunnen eventueel één of meerdere parallelle zorgpaden in gang gezet worden. Zo is het mogelijk dat de JGZ verwijst naar zowel een kinderfysiotherapeut als een specialist, zeker als het kind niet op korte termijn bij de specialist terecht kan en een kind gebaat is bij een snelle behandeling. Een andere optie is dat de kinderfysiotherapeut na nadere diagnostiek en/of behandeling op een later moment en in overleg met de JGZ beslist dat een kind naar een specialist verwezen wordt.

Hierover moeten lokaal goede afspraken worden gemaakt tussen de JGZ en de in de regio werkzame kinderfysiotherapeuten. Het is van belang om aan ouders met beperkte gezondheidsvaardigheden extra aandacht te besteden, om er zo zeker van te zijn zij hebben begrepen wat de JGZ-professional heeft willen communiceren en dat zij, als zij het ermee eens zijn, de verwijzing opvolgen.

Kinderen tussen 4-19 jaar kunnen bij enkelvoudige motorische problematiek in overleg met de JGZ verwezen worden naar een motorisch remedial teacher (MRT) op schoolexpert opinion. Er bestaat binnen remedial teaching veel verschil in kwaliteit. Indien de problematiek na een behandeling door een MRT niet verbeterd is, adviseert de JGZ aan scholen om ouders en kind nogmaals naar de JGZ te verwijzen. De JGZ kan dan samen met de ouders de effecten evalueren en vervolgopties bespreken, afgestemd op de wensen van de ouders, de problematiek van het kind en specifieke omstandigheden.

Prematuur geboren kinderen

Er wordt onderscheid gemaakt tussen ernstig en matig prematuur geboren kinderen. Ernstig prematuren zijn geboren na een zwangerschapsduur van minder dan 32 weken. Voor alle ernstig prematuur geboren kinderen van 0 tot 4 jaar bestaat het ToP-programma: Transmurale Ontwikkelingsondersteuning voor Prematuur geboren kinderen en hun ouders, indien reeds bestaand in de regio. Dit ToP-programma biedt een preventieve interventie die ook geschikt is voor ‘small-for-gestational age’ (SGA) geboren kinderen (kinderen geboren met een geboortegewicht 73, expert opinion. Het programma wordt momenteel geïmplementeerd in heel Nederland door 70 speciaal opgeleide kinderfysiotherapeuten. Voor locaties waar ToP-kinderfysiotherapeuten werkzaam zijn, zie website van ToP. De centra waar de kinderen van het ToP-programma begeleid worden, zorgen voor eventuele verdere verwijzingen.

Voor matig prematuur geboren kinderen (na een zwangerschap van 32-36 weken) bestaat geen speciaal programma. Deze kinderen hebben vaak vergelijkbare problemen. Daarom is het belangrijk dat de JGZ alert is op deze doelgroep en de kinderen zo nodig verwijst naar een specialist en hen eenmalig in ieder geval een controle door de kinderfysiotherapeut aan te bieden. Zie verder ook de JGZ Richtlijn ‘Vroeg en/of Small for Gestational Age (SGA) geboren kinderen’.


Pagina als PDF