Richtlijn: Motorische ontwikkeling (2019)

Risico- en beschermende factoren

Aanbevelingen

  1. In de eerste twee weken na de geboorte, (vaak tijdens het postnatale huisbezoek) vraagt de JGZ de belangrijkste risicofactoren en beschermende factoren uit van motorische ontwikkelingsproblemen, en legt deze vast in het digitaal dossier. Deze factoren kunnen ook tijdens hierop volgende contactmomenten nog worden uitgevraagd en vastgelegd. De belangrijkste factoren zijn: pre- en dysmaturiteit, roken tijdens de zwangerschap door één of beide ouder(s), alcohol- of drugsgebruik tijdens de zwangerschap door moeder, medicatie tijdens de zwangerschap, asfyxie tijdens de geboorte, lage APGARscore na 5 minuten (<3), hoog geboortegewicht, een positieve familie anamnese voor genetische factoren, zoals motorische ontwikkelingsproblemen, ADHD, dyslexie, ASS en andere aan motorische ontwikkeling gerelateerde problemen, lage sociaaleconomische positie en ongunstige huisvesting. Zie tabel 1 voor een uitgebreid overzicht van alle risicofactoren en beschermende factoren. 
  2. De JGZ is bij de beoordeling van de motorische ontwikkeling extra alerta als er sprake is van matige of ernstige prematuriteit (dat wil zeggen geboorte na een zwangerschap van 36 weken of minder) of als er één of meer van de andere risicofactoren bestaan. 
  3. Zorgen van ouders over de motorische ontwikkeling van hun kind worden altijd serieus genomen en meegewogen, omdat deze voorspellend zijn voor de motorische ontwikkeling. 
  4. Als er sprake is van motorische ontwikkelingsproblemen, dan gaat de JGZ na of deze samengaan met andere (ontwikkelings)problemen, zoals cognitieve, psychosociale en emotionele ontwikkelingsproblemen.
  5. De JGZ is extra alerta op het bestaan van motorische ontwikkelingsproblemen bij het vermoeden van andere (ontwikkelings)problemen, zoals: 
  • Bij baby’s: zelfregulatieproblemen zoals moeite met slapen, onrustig, veel huilen, overstrekken, spugen en 
  • Bij schoolgaande kinderen: aandachtsproblemen/hyperactiviteit, problemen met lezen en spellen en/of problemen met non-verbale en sociale vaardigheden.

a Met “extra alert zijn” wordt bedoeld: minder snel denken aan normale spreiding en variatie in ontwikkelingspatronen, dus eerder overwegen dat het niet gaat om een vertraagde ontwikkeling maar om een afwijkende/verontrustende motorische ontwikkeling en vervolgacties nemen zoals in het stroomschema aangegeven wordt 

Uitgangsvraag

Wat zijn risicofactoren en beschermende factoren voor een afwijkende motorische ontwikkeling?

Wetenschappelijke onderbouwing

Methode

De verantwoording van literatuursearches en de searchstrategieën staan nader omschreven in bijlage 6.

Conclusies

Bewijsniveau*
3 Uit de literatuur komt naar voren dat er sprake is van een belangrijke erfelijke component bij zowel de ontwikkeling van de fijne als de grove motoriek
4 Andere risicofactoren die in de literatuur genoemd worden zijn prematuriteit en laag geboortegewicht, complicaties tijdens zwangerschap en geboorte, alcoholgebruik, roken en middelengebruik tijdens de zwangerschap, kinderopvang en lage sociaaleconomische status. Als beschermende factoren worden genoemd: positief zelfbeeld en positieve attitude bij de moeder, oudere leeftijd van moeder, meer kinderen in het gezin, en een stimulerende thuisomgeving (bijvoorbeeld zelf speelgoed mogen uitzoeken, stimuleren van reiken en grijpen, voldoende ruimte). De sterkte van de genoemde relaties varieert83-85. Zie ook tabel 1.
4 Er zijn aanwijzingen uit de literatuur dat overgewicht op de kinderleeftijd negatief samenhangt met de motorische ontwikkeling, maar het is onduidelijk of er sprake is van causaliteit86-89.
4 Uit de literatuur komt een samenhang tussen motorische ontwikkelingsproblemen en andere ontwikkelingsproblemen naar voren, zoals aandachtsproblemen/ hyperactiviteit, problemen met lezen en spellen en problemen met non-verbale en sociale-communicatie vaardigheden90-92.
3 Uit de literatuur blijkt dat zorgen van ouders redelijk goede voorspellers zijn voor het bestaan van ontwikkelingsproblematiek93.

*1 hoog; 2 matig; 3 laag; 4 zeer laag; - ontbreekt

Uit het literatuuronderzoek kwamen twee reviews naar voren die betrekking hebben op de genetische componenten van motorische ontwikkeling79,94, en twee reviews over omgevingsfactoren: een systematische review84 en een narratief review85. Harris en collega’s94 voerden een systematisch review uit naar de risicofactoren voor Developmental Coordination Disorder (hierna DCD) (dus niet naar andere oorzaken van motorische ontwikkelingsproblemen).

De relaties tussen de factoren prematuriteit en/of laag geboortegewicht en motorische ontwikkeling kunnen worden gekwantificeerd aan de hand van het systematische review van Williams95. In diverse dwarsdoorsnede-onderzoeken is de relatie tussen overgewicht op de kinderleeftijd en motorische ontwikkeling bestudeerd86-88. Longitudinaal onderzoek naar de relatie tussen overgewicht en motorische ontwikkeling is schaars89.


Genetische factoren

Gegevens over de genetische bijdrage aan motorische ontwikkeling zijn veelal afkomstig van studies naar tweelingen. In een review beschrijven Bouchard en collega’s79 dat de genetische bijdrage voor de ontwikkeling van de fijne motoriek varieert van 50% tot 80%, en voor de grove motoriek van 45% tot 91%. Andere schattingen zijn 41% en 78% voor fijne motoriek80,81, en 65% voor grove motoriek82. Er lijkt dus sprake te zijn van een belangrijke erfelijke component bij zowel de ontwikkeling van de fijne als de grove motoriek.

Omgevingsfactoren

Naast genetische aanleg, kunnen ook andere risicofactoren een rol spelen bij het ontstaan van motorische ontwikkelingsproblemen, ook voor de geboorte en zelfs al voor de conceptie. Tabel 2 geeft deze factoren weer. De tabel is gebaseerd op het balansmodel van Bakker96, en de reviews van Golding (narratief)85 en Hwang (systematisch)84. De sterkte van de relaties evenals de bewijskracht van de in de reviews aangehaalde literatuur variëren.

Harris en collega’s94 voerden een systematische review uit naar de risicofactoren voor DCD. De meeste data zijn afkomstig van acht systematische reviews, een narratief review en een klinische richtlijn van de European Academy of Childhood Disability, allen gepubliceerd in 2011 of later. Als risicofactoren voor DCD op de schoolleeftijd werden genoemd: laag geboortegewicht (94.

Tot slot is er één onderzoek verricht naar de rol van de thuisomgeving83. Daarin werd de relatie onderzocht tussen factoren in de thuisomgeving en de motorische ontwikkeling volgens de Alberta Infant Motor Scale in een groep van 561 Braziliaanse kinderen tot de leeftijd van 18 maanden. Er bleken verschillende factoren gerelateerd te zijn aan de motorische ontwikkeling. Positief gecorreleerd waren de volgende factoren: (a) het kind mag zelf speelgoed en activiteiten uitzoeken, (b) een kind wordt gestimuleerd te reiken en te grijpen, (c) er worden spelletjes gespeeld waarbij lichaamsdelen en/of bewegingen worden benoemd, (d) er is speelgoed voor de fijne motoriek aanwezig, (e) het kind speelt met andere kinderen, (f) er is voldoende ruimte in het huis om te spelen. Negatief gerelateerd zijn de volgende factoren: (a) er zijn ‘veel’ andere kinderen in huis, (b) het kind wordt ‘veel’ gedragen, (c) het kind gaat naar de kinderopvang. In het betreffende onderzoek werd niet aangegeven wat verstaan werd onder ‘veel’; daarnaast is niet bekend of bovenstaande ook geldt voor de kinderopvang in Nederland.

Prematuriteit en laag geboortegewicht

Williams en collega’s95 schatten de prevalentie van motorische ontwikkelingsproblemen op de schoolleeftijd bij prematuur geboren kinderen (97.

Het bleek dat bij zowel matig- als vroegprematuren sprake was van een hogere kans op fijnmotorische ontwikkelingsproblemen, en bij vroegprematuren bleek ook een verhoogde kans op grofmotorische ontwikkelingsproblemen te bestaan. De auteurs concludeerden dat het risico op een ontwikkelingsachterstand bij kinderen met een zwangerschapsduur tussen 32 en 35+6 weken ongeveer twee keer zo groot is als bij een voldragen kind. Zie verder de JGZ Richtlijn Vroeg en/of Small voor Gestational Age (SGA) geboren kinderen.

Tabel 1. Relaties* tussen risicofactoren/beschermende factoren en motorische ontwikkeling volgens reviews van Golding85 en Hwang84, en het balansmodel van Bakker96.

Niveau Risicofactoren Beschermende factoren
Microsysteem Ouderfactoren
  • Meer dan 4 glazen alcohol per dag tijdens de zwangerschap
  • Roken tijdens de zwangerschap
  • Cannabis en drug gebruik (ecstasy, cocaïne)
  • Ziekte bij de moeder (epilepsie, diabetes)  
  • Acute prenatale infecties bij de moeder (influenza, HIV)
  • Complicaties tijdens zwangerschap en geboorte
  • Aspirine gebruik tijdens de zwangerschap
  • Hogere leeftijd van de moeder (fijne motoriek)
  • Deficiënties van essentiële sporenelementen (ijzer, jodium en schildklierhormoon)
  • Blootstelling aan polychloorbifenylen (PCB), broomhoudende vlamvertragers, pesticiden of zware metalen (lood, kwik, arseen, mangaan) tijdens zwangerschap en borstvoeding
  • Ongewenste zwangerschap
  • Consumptie van vis of visolie tijdens de zwangerschap 
  • Borstvoeding
  • Positief zelfbeeld bij de moeder
  • Positieve attitude van de moeder ten opzichte van het kind
  • Hoger IQ bij de moeder
  • Hogere leeftijd van de moeder (grove motoriek)
  • Meerdere kinderen in het gezin
  • Etnische achtergrond (Afrikaanse of Indiase oorsprong)
Kindfactoren
  • Prematuriteit (
  • Laag geboortegewicht (
  • Asfyxie en lage APGAR score (<3) bij geboorte
  • Neonatale problemen (hyperbilirubinemie, respiratory distress -syndroom, meningitis)
  • Ondervoeding en achterblijvende groei 
  • Medicatie (steroïden, morfine, dexamethason) en medische behandeling 
  • Etnische achtergrond (Afrikaanse of Indiase oorsprong)
Gezinsfactoren
  • Weinig spel- en leermaterialen in huis
  • Hoge inname van eiwit en calorieën
  • Autoritaire opvoedingsstijl
  • Slechte gehechtheid
  • Voldoende spel- en leermaterialen in huis
  • Goede gehechtheid
Mesosysteem Sociale(buurt-)factoren
  • Slechte huisvesting
  • Goede huisvesting
Macrosysteem
  • Laag opleidingsniveau
  • Goed gezinsinkomen

*De sterkte van de relaties varieert, evenals de bewijskracht van de in de reviews aangehaalde literatuur. Ook geldt dat als er geen nadere informatie is vermeld, zoals bijvoorbeeld aantallen, zoals bij de risicofactor roken (vanaf welk aantal sigaretten) of hogere leeftijd van de moeder (vanaf welke leeftijd), deze ook niet zijn beschreven in de reviews van Golding en Hwang.

Overgewicht

Diverse dwarsdoorsnede-onderzoeken geven aanwijzingen dat overgewicht op de kinderleeftijd negatief samenhangt met de motorische ontwikkeling86-89. D’Hondt en collega’s89 onderzochten de grove motoriek in een groep van 6- à 10- jarigen waarvan 50 kinderen met en 50 kinderen zonder overgewicht. Ze onderzochten deze twee groepen twee jaar later opnieuw. De kinderen met een normaal gewicht vertoonden in deze periode meer progressie in hun grove motoriek dan kinderen met overgewicht. Onduidelijk is of er hierbij sprake is van een causale relatie; het is ook mogelijk dat gebrek aan stimulans tot bewegen leidt tot zowel overgewicht als verminderde motorische vaardigheden98.

Zorgen van ouders

Glascoe en collega’s93 onderzochten in een groep van 408 Amerikaanse kinderen in de leeftijd van 21 tot 84 maanden de relatie tussen zorgen van ouders over de ontwikkeling van hun kinderen en de uitkomsten van ontwikkelingsonderzoek dat bij deze kinderen werd uitgevoerd. Zorgen van ouders over de spraak-taal, cognitieve en/of lichamelijk ontwikkeling van hun kind voorspelden de aanwezigheid van een dergelijk probleem. De sensitiviteit (= het percentage van de kinderen met een ontwikkelingsprobleem bij wie de test dat bevestigde) was 79%, de specificiteit (= het percentage van de kinderen zonder ontwikkelingsprobleem bij wie de test dat bevestigde) 72%, en de positief voorspellende waarde was 31% (= het percentage van de positieve testen die terecht positief waren). Dit betekent dat op basis van dit onderzoek ‘zorgen van ouders’ een redelijke voorspeller zijn voor het bestaan van ontwikkelingsproblematiek. Uit de onderzoeksresultaten wordt overigens niet duidelijk of ‘geen zorgen’ bij ouders voorspellend is voor de afwezigheid van ontwikkelingsproblematiek.

Positieve familieanamnese

Er zijn veel zeldzame aandoeningen die gepaard gaan met motorische ontwikkelingsproblemen, zoals chromosoomafwijkingen, syndromen met multipele congenitale afwijkingen en neurodegeneratieve, neurocutane en metabole aandoeningen. De meeste ervan zijn erfelijk. Een conservatieve schatting is dat 1 op de 3.000 individuen wereldwijd een erfelijke neuromusculaire aandoening (hierna NMA) heeft die zich presenteert op de kinderleeftijd, (zoals de ziekte van Duchenne, hereditaire spastische hemiparese, myotone dystrofie)99.

Beschermende factoren

Recent hebben Buijssen en collega’s100 een update uitgevoerd van een systematische review uit 2007 over de gezondheidseffecten van borstvoeding. Zij concludeerden dat borstvoeding mogelijk een positief effect heeft op de cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen. Conclusies zijn voornamelijk gebaseerd op cross-sectionele studies. Ook een andere etniciteit (met name Afrikaans of Indiaas) blijkt een beschermende factor te zijn85. Zie verder hierboven bij Omgevingsfactoren voor andere beschermende factoren.

Overige overwegingen

Bij zorgen over de motorische ontwikkeling kunnen JGZ-professionals eerder worden gealarmeerd en actie ondernemen als er ook risicofactoren aanwezig zijn, en deze bekend zijn bij hen. Het is wenselijk dat JGZ-professionals zich bij elk contactmoment bewust zijn van de belangrijkste risicofactoren. Daardoor kunnen ze zowel motorische ontwikkelingsproblemen als andere mogelijke (ontwikkelings)problemen signaleren. Van de risicofactoren en beschermende risicofactoren uit de literatuur (zie Tabel 2) geven de werkgroepleden aan dat hiervan de belangrijkste factoren zijn: pre- en dysmaturiteit, roken tijdens de zwangerschap door moeder en/of vader, alcohol- of drugsgebruik tijdens de zwangerschap door moeder, medicatie tijdens de zwangerschap, asfyxie tijdens de geboorte, lage APGARscore na vijf minuten, overgewicht van het kind, lage sociaaleconomische positie en ongunstige huisvesting.

Tot slot is het volgens de werkgroep van belang dat (motorische) ontwikkelingsstoornissen zo vroeg mogelijk worden onderkend, zodat behandeling tijdig kan worden gestart. Integrale Vroeghulp of een diagnostisch adviesteam, waarin de JGZ participeert, zouden een belangrijke rol kunnen spelen bij nadere diagnostiek en/of verwijzing. 


Pagina als PDF