Richtlijn: Extremiteiten (2019)

1. Algemene aandoeningen - Aanbevelingen

Tenenloop

  • Bij kinderen t/m 3 jaar dient het looppatroon actief beoordeeld te worden. Het looppatroon wordt beoordeeld met behulp van het Van Wiechen onderzoek.
  • Indien een kind na de leeftijd van 18 maanden >50% van de tijd op de tenen loopt, dient de jeugdarts na te gaan of er sprake is van alarmsignalen (een ontwikkelingsachterstand, asymmetrisch looppatroon, verhoogde spiertonus, pathologische reflexen of Gower’s teken) of een verminderde dorsaalflexie van de voet. Bij een kind dat nog maar net los loopt kan worden overwogen om deze beoordeling nog even uit te stellen, en (na bijvoorbeeld 3 maanden) nog eens te controleren.
  • Indien er sprake is van tenenloop in combinatie met een ontwikkelingsachterstand dient te worden verwezen naar de kinderarts of Integrale Vroeghulp.
  • Indien er sprake is van tenenloop in combinatie met een asymmetrisch looppatroon, verhoogde spiertonus, een pathologische voetzoolreflex of Gower’s teken dient te worden verwezen naar de (kinder)neuroloog/kinderarts.*
  • Indien er sprake is van tenenloop in combinatie met een verminderde dorsaalflexie van de voet dient te worden verwezen naar de kinderfysiotherapeut of kinderoefentherapeut.** Bespreek met ouders dat zij bij onvoldoende verbetering terugkomen voor een hernieuwde beoordeling, en vraag dit in de verwijsbrief ook aan de kinderfysiotherapeut of kinderoefentherapeut. Bij onvoldoende verbetering dient te worden verwezen naar de (kinder)orthopeed of naar de (kinder)neuroloog/kinderarts* (bij verdenking op neurologische problematiek).
  • Indien er geen sprake is van tenenloop in combinatie met alarmsignalen of een verminderde dorsaalflexie van de voet, dan dient de JGZ het looppatroon te vervolgen (na 3-6 maanden, afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige) en extra aandacht te hebben voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind (omdat tenenloop een signaal kan zijn van ontwikkelingsproblematiek of spanning).

 

Afbeelding 1: stroomschema onderzoek en beleid bij kinderen met tenenloop.

Toeing-in (met de voeten naar binnen lopen)

  • Indien er geen alarmsignalen zijn (een opvallend lage en/of hoge spierspanning en/of verminderde coördinatie in de benen) en de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek passen bij de leeftijd: geef de ouders uitleg over het natuurlijke beloop en benadruk dat toeing-in geen verhoogde kans geeft op een slechte motorische ontwikkeling of slijtage van de gewrichten. Zowel de verhoogde femorale anteversie als tibiale endotorsie en metatarsus adductus van de voeten corrigeren meestal vanzelf tijdens de groei. Aan ouders wordt uitgelegd dat deze correctie langzaam gaat en dat het dus jaren kan duren (tot de leeftijd van 16 jaar, afhankelijk van de oorzaak) voordat de stand van de voeten merkbaar veranderd is.
  • Indien er sprake is van een verergering in plaats van verbetering in de tijd dan dient het kind te worden verwezen naar de (kinder)orthopeed.
  • Indien er een verdenking is op een cerebrale parese in verband met een opvallend lage en/of hoge spierspanning en/of verminderde coördinatie in de benen dan dient het kind te worden verwezen naar de (kinder)neuroloog/kinderarts.*

Hypermobiliteit

  • Bij jeugdigen > 6 jaar met klachten van vermoeidheid in combinatie met rug- en/of gewrichtsklachten bepaalt de jeugdarts of er sprake is van hypermobiliteit.
  • Voor het onderzoek naar hypermobiliteit bepaalt de jeugdarts de Beighton-score (tabel 1).
  • Indien er sprake is van hypermobiliteit in combinatie met bevindingen zoals pectus excavatum (trechterborst), arachnodactylie, grote lengte of blauwe sclerae dan dient de jeugdige te worden verwezen naar de kinderarts
  • Indien er sprake is van hypermobiliteit in combinatie met klachten dan dient de jeugdige, afhankelijk van de klachten, te worden verwezen naar de huisarts, kinderfysiotherapeut of kinderoefentherapeut. Indien er sprake is van vermoeidheid die participatie in het dagelijks leven belemmert is samenwerking met de ergotherapeut van meerwaarde.
  • Bij schoolverzuim door hypermobiliteit is het een taak van de JGZ om samen met de ouders/jeugdige, school en behandelaar(s) te bepalen hoe het onderwijs optimaal gevolgd kan worden: wat heeft de jeugdige nodig om wel naar school te gaan? Voor de begeleiding bij schoolverzuim kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van de onderbouwde interventie M@zl (Medische Advisering Ziekgemelde leerling).
  • Bij jeugdigen met hypermobiliteit bespreekt de JGZ-professional zo nodig (als er vragen zijn over sportbeoefening) met ouders en/of jeugdige dat hypermobiliteit geen beperking in sportactiviteiten hoeft op te leveren. Als er sprake is van verergering van klachten als gevolg van sportactiviteiten of regelmatige blessures kan een verwijzing naar de kinderfysiotherapeut en/of kinderoefentherapeut** en/of sportarts worden overwogen. 
  • De JGZ-professional kan (naar aanleiding van vragen van ouders of leerkrachten) in contacten met school benoemen dat hypermobiliteit geen beperking in sportactiviteiten hoeft op te leveren. Indien school een verergering van de klachten als gevolg van sportactiviteiten bemerkt, kan school dit met de ouders bespreken en een consult bij JGZ adviseren.

* De werkgroep heeft de voorkeur voor verwijzing naar een kinderneuroloog. Indien deze in de regio niet beschikbaar is, dan kan als alternatief worden verwezen naar een kinderarts of neuroloog.

** De JGZ-professional kan op basis van de lokale sociale kaart en in overleg met ouders een keuze maken of naar de kinderfysiotherapeut of de kinderoefentherapeut wordt verwezen.

Bekijk de onderbouwing van de verschillende thema's:


Pagina als PDF