Richtlijn: Taalontwikkeling (2018)

Bijlage 1 - Signalering 2-jarige leeftijd

(=24; spreiding 23-27 maanden)

Deze bijlage is ook te downloaden als PDF. 

Toevoeging 2023

Indien een contact via beeldbellen plaatsvindt wordt dringend aangeraden dat ouders vooraf naar de ontwikkeling van hun kind kijken met behulp van de Van Wiechen filmpjes. De JGZ-professional bespreekt de resultaten van de filmpjes en vraagt of ouders zorgen hebben over de taalontwikkeling van hun kind.

Desgewenst kunnen de ontwikkelingskenmerken 41 en 42 via beeldbellen en/of anamnestisch worden afgenomen. Tevens kan via beeldbellen de taalproductie en het gedrag van het kind worden geobserveerd. Mocht de ouder voor kenmerk 42 een pop beschikbaar hebben, dan zal deze niet aan de eisen van het Van Wiechenonderzoek voldoen.

Op basis van het dossier, anamnese, resultaten Van Wiechen filmpjes en onderzoek via beeldbellen kan de professional inschatten of er zorgen zijn over de taalontwikkeling en een face-to-face contact wenselijk is.

Stap 1: Taalproductie

Ontwikkelingskenmerk 41 Van Wiechen: zegt "zinnen" van 2 woorden

Observatie

De professional observeert of het kind zinnen van twee woorden zegt en lokt dit zo nodig uit door tegen het kind te praten.

Score is 2 (en registratie in Van Wiechenschema is ‘+’)

  • als het kind zinnen van twee woorden zegt, waarin een logische koppeling van twee begrippen tot stand wordt gebracht. De woordopbouw mag nog onvolledig zijn → de professional gaat door naar ontwikkelingskenmerk 42 (stap 2: Taalbegrip)

 

Anamnese

Als de professional het gewenste gedrag tijdens het consult niet kan observeren vraagt de professional hiernaar op gestandaardiseerde wijze conform het VTO Taalinstrument aan de ouder. De professional vraagt aan de ouder over drie situaties in het dagelijks leven, en hoe het kind dan reageert.

“Om te beginnen gaat het over de woordjes van (naam kind). Als u aan gisteren denkt:

  1. Hoe noemt (naam kind) mensen in zijn omgeving? (opwarmvraag, telt niet mee in de score)
  2. Wat zegt (naam kind) als hij/zij iets wil eten of drinken?
  3. Wat zegt (naam kind) als hij/zij met speelgoed wil spelen?”

Score is 2

  • bij vraag 2 en 3 productie van 2-woorduitingen
  • bij vraag 2 of 3 productie van 2-woorduitingen en bij de andere vraag een 1-woorduiting

Score is 1

  • bij vraag 2 en 3 productie van 1-woorduitingen

Score is 0

  • bij vraag 2 of 3 productie van 1-woorduiting
  • geen productie op woordniveau

Stap 2: Taalbegrip

Ontwikkelingskenmerk 42 Van Wiechen: Wijst 6 lichaamsdelen aan bij pop

Observatie

De aandacht wordt gevangen door het kind de pop te laten zien en te zeggen: “Kijk eens! Hier is een popje”. En vervolgens te vragen:

“Waar zijn de oogjes?”, “ waar is de mond?”, “waar is de buik?“, “waar is de voet?”, “waar is het haar?“, “waar is de hand?”. De professional observeert of het kind het gevraagde onderdeel bij de pop aanwijst. Zo nodig mag de professional het kind aanmoedigen door het gemakkelijkste lichaamsdeel (de neus) bij zich zelf aan te wijzen: “Waar is jouw neus?” en vervolgens door te gaan met aanwijzen van de neus bij de pop en vervolgens de andere lichaamsdelen bij de pop. Wanneer een vraag niet wordt begrepen kan hij een keer worden herhaald in dezelfde bewoordingen.

Anamnese Als het kind deze lichaamsdelen niet (allemaal) aanwijst, vraagt de professional  aan de ouder of het kind ze thuis wel allemaal goed kan aanwijzen op een pop.
Score

Score is 2

  • als het kind de lichaamsdelen goed aanwijst bij de pop.  De buik doet in het VTO Taalinstrument in tegenstelling tot het Van Wiechenonderzoek niet mee in de scoring.

Score is 1

  • het kind wijst niet alle lichaamsdelen zelf aan bij de pop, maar de ouder geeft aan dat het kind ze thuis wel goed aanwijst bij een pop

Score is 0

  • het kind wijst geen lichaamsdelen aan bij de pop en de ouder geeft aan geeft dat het kind het thuis ook niet zou kunnen

Stap 3: Subscore

De professional telt de punten van ontwikkelingskenmerken 41 en 42 op.

  • Als het aantal punten 4 punten is, is het resultaat ‘voldoende’.
  • Als het aantal punten 1, 2 of 3 is, voert de professional het spelenonderdeel uit.
  • Als de score 0 (‘onvoldoende’) is, hoeft het spelenonderdeel (stap 4) niet uitgevoerd te worden. Het kind wordt door de jeugdarts of de verpleegkundig specialist direct verwezen naar een audiologisch centrum.

Stap 4: Spelen (interactie)

Aan de ouder worden 3 vragen gesteld die gaan over ouder-kind interactie en het speelgedrag van het kind.

Inleidende vraag: ‘Deze vragen gaan over samen spelen met uw kind. Als u terugdenkt aan de laatste week, hoe vaak spelen u en (naam van het kind) samen, schat u?’ Als het antwoord ‘nooit’ is, wordt de volgende vraag overgeslagen.

Vraag 1: ‘Wat spelen jullie het liefst samen?’ Als de ouder ‘tv-kijken’ antwoordt, wordt gevraagd of ouder en kind dan ook met elkaar praten.

Vraag 2:Speelt (naam van het kind) graag in zijn eentje?’ Bij ‘ja’ vragen wat het kind dan het liefste doet.

Score: Bij dit onderdeel kan het kind maar 1 punt halen. Beide situaties/vragen moeten positief beantwoord worden, in de zin dat helder wordt voor de professional welke activiteiten ouder en kind graag samen doen, en of het kind graag alleen speelt en wat het dan doet.

STAP 5: Totaalscore

De punten van het spelenonderdeel (stap 4) en de subscore (stap 3) worden opgeteld.

  • Bij 4 punten is het resultaat ‘voldoende’
  • Kinderen met score 2 en 3 (‘twijfel’) krijgen begeleiding door de preventief werkend logopedist of jeugdverpleegkundige aangeboden en er vindt een herbeoordeling na 6 maanden plaats. Ook kinderen die een score 4 (‘voldoende’) hebben maar bij wie de jeugdarts, verpleegkundig specialist of jeugdverpleegkundige twijfels heeft, wordt begeleiding met een herbeoordeling aangeboden.
  • Bij 0 of 1 punt is de score ‘onvoldoende’ en is verwijzing door de jeugdarts of de verpleegkundig specialist voor multidisciplinaire diagnostiek door een Audiologisch Centrum, noodzakelijk.
  • Wanneer op basis van bijkomende problematiek een verwijzing naar een medisch specialist (KNO, kinderarts), een multidisciplinair spreekuur voor kinderen met ontwikkelingsproblematiek, een kinderarts, jeugd GGZ, de huisarts of het wijkteam meer van toepassing is, kiest de jeugdarts of de verpleegkundig specialist daarvoor.

 Download deze bijlage als PDF, of ga door naar Bijlage 2.


Pagina als PDF