Richtlijn: Depressie (2016)

4. Signaleren, ernst vaststellen en toeleiden naar zorg

Professionals in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) krijgen in hun dagelijkse praktijk te maken met kinderen en jongeren die een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van een depressie of al symptomen van een depressie vertonen. Het tijdig signaleren van risicogroepen en symptomen van een depressie kan voorkomen dat een depressie ontstaat of dat de klachten verergeren. In een stroomdiagram is het proces van signaleren, begeleiden, monitoren, nader onderzoek en toeleiden naar verdere diagnostiek en behandeling van jeugdigen met depressieve klachten weergegeven.

Het gebruik van een signaleringsinstrument is belangrijk ter ondersteuning van de klinische blik, zodat een zo objectief mogelijk beeld verkregen wordt (Vogels, 2008). Naast het inzetten van een signaleringsinstrument blijft de dialoog, observatie en de vertrouwensrelatie tussen de JGZ-professional en de ouder en/of de jeugdige van groot belang.

Aanbevelingen

  • De JGZ-professional dient de signalen en symptomen van depressie te kennen.
  • De JGZ-professional dient alert te zijn op depressie bij lichamelijke signalen.
  • De JGZ-professional dient zich te oriënteren op signalen en risicofactoren met behulp van vragenlijsten (zoals aanbevolen door de JGZ-richtlijn Psychosociale problemen) en/of gesprekken met ouders en de jeugdige. Tevens wordt gebruik gemaakt van informatie uit het dossier en van ketenpartners en school.
  • De JGZ-professional dient bij signalen of risicofactoren een brede anamnese af te nemen.  
  • De JGZ-professional dient te onderzoeken of het gaat om een vermoeden van depressie of om andere (psychosociale) problemen. De JGZ-professional dient bij een vermoeden van een depressie een specifieke anamnese uit te voeren.
  • De JGZ-professional dient alert te zijn op het risico op suïcide en verwijst direct door naar de Jeugd-GGZ als er een risico geconstateerd is en ziet erop toe dat de verwijzing gerealiseerd wordt.
  • De JGZ-professional overweegt een specifiek screeningsinstrument bij een vermoeden van depressie af te nemen, bij voorkeur de CDI of eventueel de CES-D.
  • De JGZ-professional dient ernstcriteria voor inschatting van de ernst van de depressieproblematiek te gebruiken en stelt vast of de depressieve klachten licht of ernstig zijn.
  • De JGZ-professional dient bij lichte depressieve klachten interventies in te zetten (zie het hoofdstuk Interventies).
  • De JGZ-professional dient bij ernstige depressieve klachten toe te leiden naar de Jeugd-GGZ.
  • De JGZ-professional dient met de Jeugd-GGZ te overleggen als zij niet weet of de depressieve klachten licht of ernstig zijn.
  • De JGZ-professional dient de depressieve klachten te monitoren, zodat kennis van het beloop verkregen wordt.

In een stroomdiagram is het proces van signaleren, begeleiden, monitoren, nader onderzoek en toeleiden naar verdere diagnostiek en behandeling van jeugdigen met depressieve klachten weergegeven.

Uitgangsvragen bij dit hoofdstuk

  • Wat zijn signalen (van een voorstadium) van een depressie bij jeugdigen van 0-19 jaar, per leeftijdsgroep en rekening houdend met diversiteit?
  • Welke informatie van jeugdigen en hun omgeving kan systematisch worden verzameld door de jeugdgezondheidszorg en hoe wordt deze geïnterpreteerd om tot een inschatting te komen van de ernst van de problematiek?
  • Hoe signaleer je depressie bij jeugdigen? Met name voor de groep 0-4 jaar ontbreken signaleringsinstrumenten/methoden.
  • Wanneer zijn signalen reden tot jeugdgezondheidszorg en wat zijn redenen om door te verwijzen?

 


Pagina als PDF