Richtlijn: Psychosociale problemen (2016)

Onderbouwing

Algemeen handelen bij psychosociale problemen

De uitgangsvraag die beantwoord gaat worden, is: “Wat kunnen JGZ-professionals in het algemeen doen bij psychosociale problemen?” Behalve interveniëren en adviseren kunnen JGZ-professionals nog veel meer doen voor en met ouders en jeugdigen. Ze staan eigenlijk nooit met lege handen. Vanuit verschillende bronnen worden mogelijkheden aangereikt, die te maken hebben met verschillende invloedsferen van professionals, te weten:

  1. Professionele houding
  2. De interactie met kinderen en ouders
  3. School ondersteuning bieden bij de uitvoering van passend onderwijs
  4. Het activeren van de directe omgeving van ouders en jeugdigen

Onderstaand wordt elk punt nader uitgewerkt.

Professionele houding

JGZ-professionals kunnen ouders en jeugdigen stimuleren actief te werken aan de eigen oplossingen van problemen en uitnodigen actief te participeren in preventie en hulp. Dat wil zeggen: als ouders een vraag of probleem m.b.t. de psychosociale ontwikkeling van hun kind voorleggen; luister vooral heel goed, vraag na wat de ouder zelf ervan denkt en wat hij/zij al gedaan heeft en nodig de ouder uit om andere oplossingen te bedenken. Benadruk daarbij de deskundigheid van de ouders; en koppel terug wat je als professional opvalt of waarneemt. Daarbij past een wijze van bejegening, zoals die in de Handreiking 'Aansluiten bij de ouders van vandaag’(NCJ, 2012) is aangereikt. De Handreiking is mede gebaseerd op procesmatige factoren die de blijvende en actieve participatie van ouders en jeugdigen bevorderen (Ince, 2013; Watson e.a. 2005):

  • Wees duidelijk: handel transparant, luister en reageer empathisch, geef goede informatie, hanteer heldere taal, koppel regelmatig terug, wees eerlijk en evalueer regelmatig;
  • Toon betrokkenheid: toon interesse, warmte, acceptatie en toon inzet. Wees beschikbaar en bereikbaar;
  • Sta naast de cliënt: zorg voor gelijkwaardigheid, werk samen, activeer de cliënt en leg de regie bij de cliënt;
  • Wees betrouwbaar: kom afspraken na, waarborg de privacy;
  • Sluit aan bij de cliënt: ga uit van de hulpvraag van de cliënt, ga uit van de mogelijkheden van de cliënt en zijn omgeving;
  • Heb respect: accepteer de persoon zoals hij is, neem de cliënt serieus;
  • Zorg voor een goed contact: wees mens en zorg voor een goede sfeer;
  • Geef positieve feedback: geef op een positieve manier aanwijzingen, geef complimenten en moedig het nemen van risico’s aan.

De interactie met kinderen en ouders

Ouders zijn de eerst verantwoordelijken voor de opvoeding van hun kind(eren). Als ouders eerlijk kunnen reflecteren op het eigen handelen, dan betekent dit een sterke beschermende factor (buffer). Ouders vormen een belangrijke voorbeeldfunctie voor kinderen.

Het proces van mentaliseren – even buiten jezelf tredend de situatie beschouwen – kan goed door de JGZ worden begeleid vanuit haar vertrouwenspositie en het vermogen ‘naast de ouder te staan’. Dus nodig de ouders uit om te reflecteren op zichzelf en op hun eigen opvoedgedrag in relatie tot het kind. Als een ouder het moeilijk vindt om van een afstand naar zichzelf te kijken, dan kan het helpen als de JGZ professional hardop verwoordt wat de professional ziet en welke gedachten dat oproept.

Het toeleiden naar zorg is een gezamenlijk proces tussen professional en ouder(s) en/of jeugdige. Het start met het bespreken van vragen, wensen of zorgen met ouders en jeugdigen, waarna met elkaar wordt verkend wat er nodig is om de gezondheidssituatie te verbeteren. Belangrijke uitgangspunten om samen te komen tot passende hulp staat beschreven in de NCJ handreiking ‘De kracht van zelfregie’ (Heerwaarden & Pijpers, 2015). Deze uitgangspunten worden beschreven in Thema 4: samenwerking.

Studies over beslissen bij hulp geven ook aanwijzingen over de interactie tussen de JGZ en kinderen en ouders “Alleen als ouders en jeugdige het gevoel hebben dat je hun vraag hoort en serieus neemt, heb je een basis om verder samen te werken” (Bartelink, ten Berge & van Yperen, 2013).

Benaderingen als ‘shared decision making, motiverende gespreksvoering en oplossingsgericht werken helpen bij het proces van effectief beslissen over hulp in dialoog. Zie voor meer informatie hierover de publicaties ‘Beslissen over effectieve hulp’ (Bartelink et al., 2013); ‘Wat werkt: oplossingsgerichte therapie’ (Bartelink, 2013a) en ‘Wat werkt: motiverende gespreksvoering’ (Bartelink, 2013b) in de NJI Wat-Werkt Databank.

Biedt ondersteuning aan scholen bij de uitvoering van passend onderwijs

Scholen hebben de plicht om passend onderwijs te bieden dit betekent dat alle kinderen een zo passend mogelijke plek in het onderwijs krijgen, ongeacht hun extra zorgbehoefte. Ook hebben scholen een zorgplicht. Dit betekent dat kinderen recht hebben op een passende onderwijsplek op de eigen of een andere school. Het weigeren of verwijderen van kinderen vanwege hun ondersteuningsbehoefte mag niet. Eerst moet er een passende plek op een andere school zijn geregeld.

Voor de JGZ is het zaak om met haar ondersteuning aan te sluiten bij het onderwijs. Essentieel voor scholen is dat zij in het kader van Passend Onderwijs, het onderwijs en de ondersteuning zo aanbieden, dat leerlingen het onderwijsprogramma zo goed mogelijk kunnen doorlopen. Dit vraagt naast een positief schoolklimaat ook een optimaal functionerend ondersteuningssysteem op school.

Samenwerking tussen onderwijs, JGZ, zorgaanbieders, hulpverleners, politie en justitie ligt aan de basis van het leveren van deze ondersteuning. Met goede samenwerking is de school niet alleen een vindplaats, maar wordt deze ook daadwerkelijk een actieplaats. De JGZ kan scholen adviseren rond de collectieve gezondheidszorg en gezonde school. Steeds vaker gebruiken scholen speciaal ontwikkelde screeningsmethoden. Voorbeelden zijn de sites Gezond leven check het even! en Jij en je gezondheid, en het online magazine over het extra contactmoment voor adolescenten. Anderzijds kan de JGZ verstrekken van handelings- en omgevingsgerichte adviezen aan leerkrachten, ouders, jeugdigen en kernpartners. Persoonlijke gesprekken en psycho-educatie zijn hier onderdeel van (Pijpers, Bouma, Beckers & Boode, 2013).

Het activeren van de directe omgeving van ouders en jeugdigen.

Het netwerk en de sociale omgeving van ouders en jeugdigen kan een belangrijke beschermende factor vormen bij (het voorkómen en verminderen van) psychosociale problemen. Denk aan buren, grootouders, ouders van vriendjes, of andere ouders van de sportclub. Activering van het ondersteunende potentieel van die omgeving is in dat verband een preventieve aanpak, die aansluit bij de doelstellingen van de JGZ. Drie vormen van betrokkenheid van burgers bij de opvoeding van jeugdigen kunnen worden gestimuleerd door de JGZ:

  • Informele steun, op deze steun kunnen ouders terugvallen wanneer dit nodig is. Deze steun bestaat uit emotionele ondersteuning door bijvoorbeeld een luisterend oor te bieden, opvoedondersteuning door ervaringen uit te wisselen en elkaar te adviseren, en ook uit praktische ondersteuning, zoals oppassen.
  • Informele sociale controle, wanneer de inwoners van een wijk elkaar goed kennen en er sprake is van een gedeelde sociale norm is het gemakkelijker en gebruikelijker om elkaar aan te spreken op ieders gedrag.
  • Intergenerationeel contact, dit contact vindt plaats tussen volwassenen en jeugdigen. Volwassenen zijn rolmodellen voor jeugdigen en hebben een belangrijke rol in het bevorderen van een positieve ontwikkeling. Deze volwassen zijn buurtbewoners, leerkrachten, familieleden en bijvoorbeeld de sportcoach (Gemmeke, 2011). 

Voorbeelden van door de JGZ uitgevoerde interventies waarbij de betrokkenheid van het sociale netwerk bij de opvoeding van jeugdigen wordt gestimuleerd zijn MIM (‘Moeders Informeren Moeders’), Home Start, de Opvoedparty,  allerlei vormen van lotgenotencontact en ontmoetingsmogelijkheden, zoals (digitale) vader- en moedergroepen , themabijeenkomsten, ouderavonden over actuele onderwerpen. Voor meer voorbeelden zie: www.allemaalopvoeders.nl.

Adviezen om de psychosociale ontwikkeling van het kind te stimuleren

De uitgangsvraag die onderstaand beantwoord wordt, is: “Wat zijn collectieve en individuele preventieve adviezen aan ouders en de omgeving van het kind om de psychosociale ontwikkeling van het kind te stimuleren?”.

Ince, Van Yperen en Valkestijn (2013) hebben uiteengezet wat de belangrijkste factoren zijn die een bijdrage leveren aan een voorspoedige ontwikkeling van kinderen en jongeren en hoe interventies hierop in kunnen spelen. Zij onderscheiden factoren als het versterken van de sociale binding, vergroten van kansen voor betrokkenheid, erkenning en waardering voor positief gedrag en het bevorderen van (sociale, emotionele en gedragsmatige) competenties. Meer informatie is te vinden in het rapport ‘Wat werkt bij het bevorderen van een positieve ontwikkeling van jeugdigen’ (Daamen en Ince, 2014) en in het rapport ‘Top tien positieve ontwikkeling jeugd’ (Ince, van Yperen en Valkestijn, 2013), beide te vinden op de NJI website.

Indien ouders vragen hebben over het gedrag van hun kind (bijvoorbeeld over de omgang met vrienden, vrijetijdsbesteding, gedrag op school, eten, slapen of mediagebruik) is het belangrijk om te bekijken of er sprake is van een (psychosociaal) probleem. Vaak willen ouders alleen hun zorgen delen, en samen met een professional mogelijke oplossingen bespreken. Normaliseren is daarbij belangrijk, waarbij de JGZ-professional informatie geeft over gangbare, normale problemen bij kinderen en jongeren, zonder dat meteen adviezen worden gegeven. Een tabel met voorbeelden van normale problemen is opgenomen in de JGZ-richtlijn Opvoedingsondersteuning.

Bij advisering rondom psychosociale problemen is het van belang om bekend te zijn met de werkzame elementen uit bestaande effectieve interventies rondom gedrag, emotionele en sociale problemen vanuit de documenten uit de Wat Werkt Databank en bekend te zijn met aanbevelingen rondom advisering zoals beschreven in andere JGZ richtlijnen (bijvoorbeeld angst, depressie, ADHD, autisme en opvoedingsondersteuning).

Onderstaand wordt nader uitgewerkt welke adviezen gegeven kunnen worden ter preventie van emotionele, gedrags- en sociale problemen.

Adviezen ter preventie van emotionele problemen

Bij het voorkomen en verminderen van emotionele problemen bij kinderen en jeugdigen maken de meeste interventies gebruik van cognitieve gedragstherapie (Van Rooijen & Ince, 2013; Bienvenu & Ginsburg, 2007; Ginsburg, 2004; Horowitz & Garber, 2006; Meijer, Smit, Schoemaker & Cuijpers, 2006; Barrett & Turner, 2004; Merry, Hetrick, Cox, Brudevold-Iversen, Bir & McDowell, 2011; Mychailyszyn e.a., 2012). De adviezen die de JGZ geeft aan ouders en kind kunnen gestoeld worden op deze aanpak. In de aanpak van cognitieve gedragstherapie worden irrationele cognities uitgedaagd en leren jeugdigen vanuit een ander perspectief naar dezelfde situatie te kijken en op een andere manier te reageren.

Angstige kinderen kunnen gebaat zijn bij geleidelijke blootstelling aan angstige situaties, gecombineerd met ontspanningstechnieken. Bij stemmingsproblemen zoals depressie staat de aanpak van negatieve gedachten of denkfouten centraal (Barrett & Turner, 2004). Voor adviezen rondom angst en depressie kunnen de desbetreffende JGZ richtlijnen geraadpleegd worden.

Ouders/gezin

Ouders kunnen voorlichting krijgen over de ontwikkeling van hun kind en over ‘normale’ angsten tijdens de kindertijd en strategieën aanleren om het angstige of sombere gedrag van hun kind om te buigen. Enkele kenmerken van effectieve ouderprogramma’s zijn (Ginsburg, 2004; Rapee, 2002):

Voorlichting over de ontwikkeling van het kind, over normale angsten tijdens de kindertijd en over de ontwikkeling van problematische angst;
Het belonen van dapper gedrag en het aanleren van strategieën om angstig gedrag te verminderen (bijvoorbeeld geleidelijke blootstelling aan angstige situaties);
Demonstreren van dapper gedrag door de ouder in een angstige situatie, zodat het kind dit gewenste gedrag kan nadoen als reactie op de eigen angst;
Het verbeteren van de communicatie binnen het gezin.

Kind

In interventies voor jeugdigen leren jongeren bijvoorbeeld vaardigheden om irrationele gedachten te herkennen en aan te passen. Daarnaast leren jongeren vaak probleemoplossende vaardigheden (bijv. omgaan met conflicten) en sociale vaardigheden (zoals een praatje maken, onderhandelen en leren werken in een groep).

Adviezen ter preventie van gedragsproblemen

Bij het voorkomen en verminderen van gedragsproblemen maken de meeste interventies gebruik van (cognitieve) gedragstherapie (Foolen et al, 2013). De adviezen die de JGZ geeft aan ouders en kind kunnen gestoeld worden op deze aanpak. In de aanpak van cognitieve gedragstherapie wordt positieve feedback gegeven op het positieve gedrag van jeugdigen. Ongewenst gedrag wordt zoveel mogelijk genegeerd. Hierdoor neemt het positieve gedrag van jeugdigen vaak toe, en het ongewenste gedrag af. Gedragstherapie wordt vaak in twee vormen ingezet. De ene vorm is oudertraining. De ouders leren vaardigheden om de gedragstherapie thuis toe te passen. Een andere vorm is gedragstherapie in groepsvorm voor jeugdigen met een gedragsprobleem.

Ouders

Ouders kunnen vaardigheden aanleren om positief gedrag te stimuleren en negatief gedrag te verminderen. Dit staat centraal bij preventieve opvoedingsondersteuning (Foolen et al., 2013) Voor advisering hieromtrent wordt ook verwezen naar de JGZ-richtlijn Opvoedingsondersteuning (Oudhof, de Wolff, de Ruiter, Kamphuis, L'Hoir, & Prinsen, 2013). Een vorm van preventieve opvoedondersteuning zijn groepsgerichte ouderprogramma’s, waarin ouders opvoedingsvoorlichting krijgen, opvoedvaardigheden aanleren en informatie uitwisselen met andere ouders. Enkele kenmerken van effectieve ouderprogramma’s zijn (Watson, White, Taplin, & Huntsman, 2005; Bunting, 2004; Moran e.a. 2004; Kaminski e.a. 2008; in: Ince, 2013):

Ouders leren om het gedrag dat veranderd moet worden te identificeren en te monitoren;
Goed gedrag wordt bekrachtigd en negatief gedrag genegeerd of er worden consequenties aan verbonden; Concrete voorbeelden van vaardigheden om positief gedrag te stimuleren (afkomstig uit interventies als Opvoeden en zo en Triple P) zijn: tijd en aandacht geven, praten met kinderen, complimenten geven, en het goede voorbeeld geven. Concrete voorbeelden van vaardigheden om ongewenst gedrag te kunnen hanteren zijn: basisregels afspreken, heldere instructies geven, en consequent reageren als regels worden overschreden zoals het toepassen van 'stil zitten' of 'time-out' (Janssen, Blokland, & Ligtermoet, 2006; Sanders 2012).
Het zelfvertrouwen van ouders wordt vergroot; ouders worden ondersteund bij het bedenken van manieren om hun eigen problemen op te lossen (Barrett, 2010; Watson e.a. 2005; Watson & Tully, 2008). Het sociale netwerk van ouders wordt versterkt (Webster-Stratton, 1997; Walker & Riley 2001).

Kind

In interventies voor jeugdigen leren jongeren bijvoorbeeld vaardigheden waardoor zij constructiever om kunnen gaan met hun boosheid. In trainingen die gericht zijn op het verminderen van gedragsproblemen worden vaak irrationele gedachten (‘ik ben waardeloos’, ‘ze moeten altijd mij hebben’) aangepakt. Jongeren leren vanuit een ander perspectief naar dezelfde situatie te kijken en leren dat ze ook op een andere manier kunnen reageren. Daarnaast leren jongeren vaak probleemoplossende en sociale vaardigheden (leren omgaan met conflicten, omgaan met groepsdruk, ‘nee zeggen’) (Foolen & van der Steege, 2013).

Adviezen ter preventie van sociale problemen

In de voorgaande paragrafen zijn ook sociale problemen voor een groot deel al aan bod gekomen. Zo is bijvoorbeeld ingegaan op de vraag hoe positief en/of sociaal gedrag bevorderd kan worden. Ook is onder ‘emotionele problemen’ ingegaan op preventieprogramma’s die gericht zijn op het aanleren van sociale vaardigheden. Een specifieke vorm van sociale problemen die nog niet aan bod is gekomen, is pesten.

Er zijn veel anti-pestprogramma’s ontwikkeld, waarbij het merendeel wordt uitgevoerd binnen scholen. De beste resultaten worden vooralsnog behaald met een schoolbrede aanpak. In deze aanpak worden interventies op schoolniveau, klassikaal niveau en individueel niveau gecombineerd (Wurf, 2012; in: van Rooijen, Udo, Wienke, & Daamen, 2015). Zie voor meer informatie ook de JGZ richtlijn Pesten.

Effectieve interventies bij psychosociale problemen

De derde en laatste uitgangsvraag luidt: “Wat zijn (bewezen effectieve) interventies die de JGZ-professionals kunnen toepassen bij psychosociale problemen?”. Het gaat dan om interventies voor psychosociale problemen, die aan twee criteria moeten voldoen:

Het zijn in Nederland beschikbare interventies, die kunnen worden ingezet om psychosociale problemen – meer in het bijzonder emotionele, gedrags- of sociale problemen - te verminderen of om de risico’s op deze psychosociale problemen te verminderen.
Het zijn interventies, die kunnen worden toegepast door de professionals van JGZ-organisaties  voor ouders en jeugdigen uitgaande van de kerntaken van de JGZ: signaleert en geeft voorlichting, advies, instructie en begeleiding (VWS, 2014). Hiermee kan de eigen kracht van kinderen, jongeren en ouders worden versterkt en (indien mogelijk) kunnen ervaren problemen worden genormaliseerd. Preventie en lichte ondersteuning kunnen zwaardere hulp mogelijk voorkomen. Het aanbod van de interventies is afhankelijk van de lokale situatie. Conform de Jeugdwet en de Wet Publieke Gezondheid moet de gemeente dit zorgaanbod afstemmen op de zorgbehoeften van jeugdigen en ouders en op de gezondheidssituatie van de jeugd in de eigen gemeentelijke regio.

Beschikbare interventies bij psychosociale problemen

In deze paragraaf is in Tabel 1 het overzicht opgenomen van de thans in Nederland beschikbare interventies bij preventie van psychosociale problemen. Die interventies zijn in onderstaande tabel uitgesplitst naar de drie problematieken (emotionele problemen, gedragsproblemen en sociale problemen). In de tabel wordt aangegeven voor welke leeftijd van het kind de interventie geschikt is en het niveau van preventie waarop ze kunnen worden ingezet: universeel of geïndiceerd.

De complete uitwerking van alle interventieprogramma’s op alle preventieniveaus vindt u op de NJI website databank effectieve jeugdinterventies

Om de in Nederland beschikbare interventies te identificeren hebben we geput uit de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut. In die databank zijn de effectieve jeugdinterventies opgenomen, die zijn beschreven en in Nederland ingezet kunnen worden . Het gaat hierbij om een brede groep van jeugdinterventies die ingezet kunnen worden binnen de jeugdgezondheidszorg (preventie en gezondheidsbevordering) en binnen de jeugdhulpverlening, onderwijs gerelateerde interventies en interventies ten behoeve van het jeugdwelzijn. Een interventie komt in aanmerking voor opname in de databank als de interventie in theorie effectief is, dat wil zeggen: de interventie is goed beschreven en theoretisch goed onderbouwd. Een onafhankelijke commissie doet op basis van Nederlands onderzoek een uitspraak over de effectiviteit van een interventie en publiceert dit op de website van het Nederlands Jeugdinstituut.

De Erkenningscommissie Interventies beoordeelt de effectiviteit van interventies op een uniforme manier en kan een erkenning afgeven in een van vier opeenvolgende categorieën:

  • Goed onderbouwd: Een interventie krijgt deze classificatie als deze op z'n minst goed beschreven is en als aannemelijk is gemaakt dat met die interventie het gestelde doel kan worden bereikt.
  • Effectief volgens eerste aanwijzingen: Een interventie is effectief volgens eerste aanwijzingen als uit onderzoek met zwakke of indicatieve bewijskracht, bijvoorbeeld veranderingsonderzoek, blijkt dat er voldoende effect optreedt bij uitvoering van de interventie, ook al staat nog niet vast dat dit effect (helemaal) door de interventie wordt veroorzaakt.
  • Effectief volgens goede aanwijzingen: Een interventie is effectief volgens goede aanwijzingen als uit onderzoek met beperkte bewijskracht blijkt dat bepaalde doelen er in de praktijk beter mee worden bereikt dan met andere interventies of met niets doen.
  • Effectief volgens sterke aanwijzingen: Een interventie is effectief volgens sterke aanwijzingen als uit voldoende onderzoek met sterke of zeer sterke bewijskracht blijkt dat bepaalde doelen er in de praktijk beter mee worden bereikt dan met andere interventies of met niets doen.

 

Op basis van de Databank Effectieve Jeugdinterventies hebben we een actueel overzicht samengesteld (zie Tabel 1) van de programma’s en interventies voor psychosociale problemen die momenteel uitgevoerd zouden kunnen worden binnen de jeugdgezondheidszorg. Het kan ook zijn dat de jeugdgezondheidszorg de toeleiding naar deze programma’s verzorgt. De interventies en programma’s worden ingezet op verschillende (preventie-) niveaus binnen de jeugdgezondheidszorg:

  • universele (preventieve) interventieprogramma’s voor alle kinderen en ouders;
  • selectieve (preventieve) interventieprogramma’s voor groepen met risicofactoren;
  • en ten slotte ook het aanbod van interventieprogramma’s voor ouders en jeugdigen op indicatie. Bij die laatste groep interventies en programma’s hebben we als selectiecriterium gehanteerd dat het aanbod via de JGZ ingezet wordt. Programma’s en interventies die uitsluitend in de gespecialiseerde jeugdhulp of justitiële instellingen worden ingezet, hebben we achterwege gelaten.

Zelf zoeken naar geschikte interventies in de Databank Effectieve Jeugdinterventies kan via de uitgebreide zoekfunctie. In deze zoekfunctie kan onder andere gezocht worden op onderwerp (bijvoorbeeld angst, sociale vaardigheden, pesten, weerbaarheid), niveau van effectiviteit, leeftijd, doel (preventie, behandeling, ondersteuning) en uitvoeringslocatie (thuis, op school, in een zorginstelling). Ook kunnen selecties gemaakt worden: zo kunt u bijvoorbeeld bekijken welke erkende preventieve interventies er zijn voor kinderen van 4-12 jaar met goede aanwijzingen voor effectiviteit; of welke erkende interventies beschikbaar zijn voor kinderen van ouders met psychische of verslavingsproblemen (KOPP- kinderen); of welke erkende interventies inspelen op het vergroten van sociale vaardigheden op school. Allerlei selecties zijn mogelijk.

Alle interventies die in de Databank zijn opgenomen worden na vijf jaar opnieuw beoordeeld op actualiteit en vooruitgang. Ook een aantal van de in Tabel 1 opgenomen interventies bevindt zich op dit moment in de herbeoordelingsprocedure. Hierdoor is het mogelijk dat niet bij elke interventiebeschrijving in de bijlage het meest recente onderzoek is opgenomen. Het overzicht is gebaseerd op de informatie die op 1 juli 2016 via de Databank beschikbaar is.

Er zijn in Nederland meer interventies beschikbaar dan de interventies die op dit moment in de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn opgenomen. Er zijn interventies in aanvraag, in ontwikkeling (b.v. CJG4kracht) of ze verkeren in een experimenteel stadium. Die interventies zijn nu niet in Tabel 1 (en niet in de NJI databank) opgenomen met als belangrijkste overwegingen, dat er nog geen of onvoldoende zicht op de kwaliteit is en ze niet zonder meer overdraagbaar en implementeerbaar zijn.

Er bestaan grofweg twee typen interventies om psychosociale problemen aan te pakken:

  • interventies gericht op de omgeving van jeugdigen;
  • en interventies gericht op de jeugdigen zelf.

Sommige interventies bieden een combinatie van bovenstaande benaderingen, doordat zij gericht zijn op zowel het kind, als de ouder en/of de leerkracht. Een uitgebreide beschrijving van de beschikbare interventies is te vinden via de Databank Effectieve Jeugdinterventies.

Aansluitend op de taken volgens de Wet Publieke Gezondheid en de taken die gemeenten aan de JGZ toekennen vanuit de jeugdwet en de Wmo is een keuze te maken voor de inzet van deze beschikbare interventies. Uiteraard moet en mag daarbij ook altijd het criterium gewogen worden in hoeverre de JGZ – dan wel haar beroepsbeoefenaren – over de competenties en expertise beschikken om ze uit te voeren. Dat heeft onder meer te maken met het gegeven of organisaties wel of niet de deskundigheid van (ortho)pedagogen en/of psychologen in huis hebben. De taxatie is, dat JGZ-organisaties daarin verschillen al naar gelang de gemeentelijke taakstelling en beschikbare expertise en capaciteit. Aangeraden wordt om, bij het ontbreken van de deskundigheid om een bepaalde interventie uit te voeren, de samenwerking op te zoeken met instanties die deze deskundigheid wel hebben. Een belangrijke voorwaarde om de zorg rondom psychosociale problemen te kunnen uitvoeren, is dat JGZ medewerkers goed op de hoogte zijn van het lokale aanbod en mogelijkheden en participeren in de diverse ketens.


Pagina als PDF