Richtlijn: Psychosociale problemen (2016)

1. Risico- en beschermende factoren

In dit hoofdstuk brengen we in kaart welke risico- en beschermende factoren voor het ontwikkelen van psychosociale problemen uit de onderzoeksliteratuur bekend zijn. Risicofactoren omschrijven we hier als factoren (gedragingen, omstandigheden, kenmerken) die de ontwikkeling van psychosociale problemen bij een kind voorspellen of de kans op het voorkomen van psychosociale problemen binnen een bepaalde populatie vergroten (Kraemer, Stice, Kazdin, Offord, & Kupfer, 2001). Volgens het biopsychosociale model (Engel, 1980) spelen altijd meerdere risicofactoren een rol in het ontstaan van psychosociale problemen. In de bespreking van de risicofactoren maken we onderscheid tussen het micro- meso- en macrosysteem die van invloed zijn op de ontwikkeling van een kind. In het microsysteem gaat het om factoren in het kind, de ouder of het gezin zelf; in het mesosysteem gaat het met name om sociale gezinsfactoren, de buurt en de school. In het macrosysteem tenslotte staan factoren in de grotere omgeving verder weg centraal, zoals de sociaaleconomische omstandigheden, cultuur, en de maatschappij als geheel.

Aanbevelingen

De risico- en beschermende factoren zijn gerangschikt van hoog naar laag niveau van wetenschappelijk bewijs. Cursief gedrukte risico- en beschermende factoren hebben een lage bewijslast. Dit betekent dat er in de literatuur aanwijzingen gevonden zijn dat de betreffende factor een risico-of beschermende factor kan zijn voor psychosociale problemen, maar dat dit nog niet met harde bewijzen is aangetoond.

  • Wees extra alert op psychosociale problemen in de volgende situaties:

wanneer de jeugdige

  1. matig prematuur (32-36 weken) of ernstig prematuur (<32 weken) geboren is
    of een laag geboortegewicht heeft ( gewicht < 1500 gram)
  2. een geremd, prikkelbaar temperament heeft (moeilijk of minder sociaal)
  3. een ongeremd, extrovert temperament heeft dat gekenmerkt wordt door lage aandachtsspanne
  4. een chronische somatische aandoening heeft
  5. een (licht) verstandelijke beperking (LVB) heeft

wanneer bij één of beide ouder(s) sprake is van

  1. een chronische somatische aandoening
  2. psychiatrische en/of verslavingsproblematiek zoals (postpartum)depressie bij moeder of depressie/ADHD/middelengebruik bij de vader
  3. moeder die in haar jeugd mishandeling heeft meegemaakt
  4. alcoholgebruik bij  moeder (1 tot 3 glazen per week) of actief roken van moeder tijdens de zwangerschap
  5. een van de volgende opvoedstijlen: vijandig, afwijzend, gebruik makend van strenge straffen of overbeschermend
  6. weinig vertrouwen in de eigen opvoedcompetenties

wanneer sprake is van

  1. een onveilig vermijdende of gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind
  2. een éénouder gezin
  3. ingrijpende gebeurtenissen zoals echtscheiding
  4. een lage Sociaal Economische Status (SES, lage opleiding en/of laag inkomen) in het gezin
  5. een achtergestelde woonomgeving (wijk met veel werkeloosheid, laag inkomen en laag opleidingsniveau)
  6. een allochtone achtergrond bij één van de ouders (dwz: afkomstig uit niet-geïndustrialiseerde landen zoals Suriname en Antillen) of één van de ouders een economische immigrant is (o.a. Polen, Turken en Marokkanen).
  7. een gevlucht of een asielzoekersgezin dat vaker dan 1 keer in een jaar verhuist; of waarin het kind blootgesteld is geweest aan geweld

 

  • Weet dat externaliserende problemen vaker voorkomen bij jongens en dat tijdens de adolescentie internaliserende problemen vaker voorkomen bij meisjes.
  • De werkgroep is van mening dat een (licht) verstandelijke beperking (LVB) bij één of beide ouder(s) kan samenhangen met psychosociale problemen bij de kinderen. Raadpleeg de Handreiking LVB hoe deze ouders te herkennen zijn. Indien sprake is van LVB bij één of beide ouder(s), dan is het – nog meer dan bij andere gezinnen - wenselijk om in gesprek te gaan met de ouders, het sociale netwerk in kaart te brengen en het gezin te monitoren om de opvoeding en ontwikkeling van het kind te volgen.
  • Weet dat de volgende beschermende factoren de negatieve werking van risicofactoren kunnen inperken :
  1. intelligent kind
  2. veel zelfvertrouwen bij het kind
  3. warme, sensitieve opvoedstijl (zoals acceptatie en responsiviteit) van moeder
  4. een goede band tussen ouder en kind
  5. sociale steun van het informele netwerk van ouders

 

  • Indien sprake is van 2 of meer risicofactoren in een gezin:
  1. Bespreek dit met de ouder(s) en registreer de aanwezigheid van de risicofactoren in het DD JGZ.
  2. Weeg samen met ouder(s)/jeugdige de risico- en beschermende factoren af
  3. Bespreek of de ouder(s) /jeugdige behoefte hebben aan aanvullende steun

Uitgangsvraag van dit hoofdstuk
Wat zijn risico- en beschermende factoren voor het ontwikkelen van psychosociale problemen, tijdens de zwangerschap en daarna?

Lees verder voor de onderbouwing van dit hoofdstuk


Pagina als PDF