Richtlijn: Voedselovergevoeligheid (2014)

Onderbouwing

Uitgangsvragen

  • Wat zijn de gewenste en ongewenste effecten van selectieve preventie van lactose-intolerantie?
  • Wat is er bekend over lactose-intolerantie bij specifieke bevolkingsgroepen?

Preventie

Conclusie
Lactosebeperking is alleen zinvol voor die personen met hypolactasie bij wie niet alleen sprake is van lactosemalabsorptie, maar ook van lactose-intolerantie. Deze situatie is bij kinderen zeldzaam. Beperking van het lactoseaanbod tot 12 g per portie en 24 g per dag (d.w.z. tot respectievelijk 240 en 480 ml melk; voor andere producten, yoghurt in de eerste plaats, gelden grotere hoeveelheden) leidt bij vrijwel alle individuen met lactose-intolerantie tot verdwijnen van de daardoor veroorzaakte gastro-intestinale klachten. Andere maatregelen, zoals probiotica, hebben geen bewezen effectiviteit.
Ervan uitgaande dat bij beperking van de lactose-inname wordt gezorgd voor adequate vervanging en dus voor een volwaardige voeding, zijn de nadelige gevolgen ervan beperkt. Er is bewijs van matige kwaliteit dat lactosereductie leidt tot verminderde botmineralisatie en verhoogd fractuurrisico. Er is verder enig bewijs dat zuivelgebruik gecorreleerd is met darmkanker.

Kwaliteit van het bewijs
Conclusie
Laag

Verminderde lactose-inname heeft directe consequenties voor de calciuminname bij zowel kinderen als volwassen veganisten. Verminderde melkinname is onafhankelijk geassocieerd met slechtere botmineralisatie en verhoogde kans op fracturen; dit geldt voor prepubertaire kinderen en oudere vrouwen, niet voor volwassen mannen. (Wilt et al., 2010)

Preventie van lactose-intolerantie: technieken. Preventie van klachten door lactose-inname kan in essentie op twee manieren worden bereikt: door vermindering van blootstelling aan lactose in de dunne darm (lactosebeperking in de voeding) en door optimalisering van de fermentatie van overtollig lactose in de dikke darm (Wilt et al., 2010).
Bacteriën kunnen op twee manieren een rol spelen bij deze preventie: de lactoseconcentratie in yoghurt is lager dan in melk door de aanwezigheid van bètagalactosidaseproducerende bacteriën, en probiotica lijken, onafhankelijk van de bètagalactosidaseactiviteit, gasvorming en diarree te kunnen verminderen door hun invloed op de colonbacteriën (De Vrese en Schrezenmeir, 2008).

Positieve effecten
De studie van Wilt et al. betreft een zeer uitgebreide meta-analyse van publicaties op het gebied van lactose-intolerantie en gezondheid, uitgevoerd voor het Amerikaanse Department of Health and Human Services (Wilt et al., 2010). Hieruit kwam naar voren dat eenmalige doses tot 12 g en een dagelijkse consumptie tot 24g lactose over het algemeen goed worden verdragen. Hogere doses veroorzaken bij meer personen klachten: een eenmalige dosis van 50 g gaf vrijwel altijd klachten (Wilt et al., 2010). De kans dat lactose in de voeding klachten veroorzaakt, kan worden verkleind door spreiding over de dag, consumptie van melk tijdens de maaltijden en door gewone melk te vervangen door yoghurt. Voor deze laatste maatregel werd in de genoemde meta-analyse echter onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing gevonden (Wilt et al., 2010).

Ook Shaukat et al. komen in een systematische review tot de conclusie dat matige lactosebeperking (tot maximaal 12-15 g lactose per consumptie) over het algemeen goed wordt verdragen (Shaukat et al., 2010). Zij vonden onvoldoende bewijs voor de stelling dat melk met een verlaagd lactosegehalte minder maag-darmklachten gaf dan gewone melk. Ook voor andere behandelopties, zoals toediening van probiotica en geleidelijke verhoging van het lactoseaanbod, werd onvoldoende bewijs van effectiviteit gevonden (Shaukat et al., 2010).

Negatieve effecten
Maag-darmklachten. In de meta-analyse van Wilt et al. is alle beschikbare informatie verzameld aangaande de effecten van lactosebeperking op de gezondheid (Wilt et al., 2010). Zij concluderen dat er geen directe informatie beschikbaar is over nadelige langetermijneffecten op de gastro-intestinale gezondheid. De consistente rapportage van lager melkgebruik door personen met hypolactasie dan door personen met lactasepersistentie suggereert dat deze strategie wordt gevolgd omdat ze leidt tot minder door zuivel veroorzaakte maag-darmklachten (Wilt et al., 2010).

Botmineralisatie. Wilt et al. laten zien dat verminderde lactose-inname directe consequenties heeft voor de calciuminname bij zowel kinderen als volwassen veganisten (Wilt et al., 2010). Het onderzoek naar effecten van verminderde lactose-inname op de botkwaliteit is relatief schaars en van lage kwaliteit. Er is bewijs van lage kwaliteit dat verminderde melkinname onafhankelijk is geassocieerd met slechtere botmineralisatie en verhoogde kans op fracturen; dit geldt voor prepubertaire kinderen en oudere vrouwen, niet voor volwassen mannen (Wilt et al., 2010).

Darmkanker. Szilagyi et al. evalueerden studies naar het effect van zuivelgebruik op het risico van darmkanker (Szilagyi et al., 2006). Zij vonden dat laag zuivelgebruik een beschermend effect had tegen colorectaal carcinoom, maar alleen in populaties met een hoog (> 80%) of laag (< 20%) percentage personen met hypolactasie (risicoreductie 16-20%). In gemengde populaties was dat effect echter niet aantoonbaar (Szilagyi et al., 2006). Er was geen relatie met het ontstaan van darmpoliepen. Wilt et al. rapporteren over de relatie tussen lactose-intolerantie en kanker, hoewel de combinatie wel in hun zoekstrategie was opgenomen (Wilt et al., 2010).

Andere effecten. Een van de aanbevelingen van Wilt et al. is dat nader onderzoek wordt gedaan naar de effecten van lactosebeperking op aandoeningen als obesitas, diabetes mellitus, cardiovasculaire aandoeningen en kanker (Wilt et al., 2010). Een aanvullende zoekstrategie gericht op deze combinaties leverde inderdaad geen artikelen op.

Referenties


Pagina als PDF