Richtlijn: Voedselovergevoeligheid (2014)

Onderbouwing

Uitgangsvragen

  • Welke disciplines (jeugdarts, jeugdverpleegkundige, verpleegkundig specialist, diëtist, huisarts, kinderarts) zijn het meest aangewezen om kind/ouder na de diagnose voedselallergie (met name koemelkallergie) te begeleiden? 
  • Wanneer is verwijzing naar de diëtist wenselijk of vereist bij de diagnostiek van koemelkallergie?

Kinderen met koemelkallergie zonder ernstige symptomen kunnen binnen de JGZ gediagnosticeerd en behandeld worden, mits financiering voor uitvoering van de DBP-GVP aan de JGZ gerealiseerd is. Daar wordt momenteel aan gewerkt. Tot die tijd worden kinderen doorverwezen naar de kinderarts.

Kinderen met ernstige symptomen na inname van koemelk worden verwezen naar de huisarts/kinderarts Dit geldt voor kinderen die/met:

  • een anafylactische reactie (Muellerstadium 3-4) op koemelk hebben doorgemaakt;
  • astma; omdat de diagnose astma niet goed is te stellen op jonge leeftijd geldt dit ook voor jonge kinderen met perioden van bronchusobstructie, waarvoor regelmatig of recent medicatiegebruik; 
  • gereageerd hebben op een kleine hoeveelheid koemelk;
  • ernstige reacties op borstvoeding (consensus);
  • toename in ernst van de reacties in de tijd;
  • ouder dan 5 jaar zijn.

Ook worden verwezen:

  • kinderen ouder dan 1 jaar voor de eerste diagnosestelling;
  • kinderen met onduidelijke symptomen.

In het diagnostische proces van koemelkallergie kan de hulp van de diëtist op verschillende momenten worden ingeroepen: bij het afnemen van een voedingsanamnese (bij oudere kinderen) en bij het adviseren van een diagnostisch of therapeutisch koemelkvrij dieet. Het volledig vermijden van koemelk is essentieel in de diagnostische fase om de klachten te doen verminderen of te doen verdwijnen. Er zijn geen studies bekend die de waarde van de dieetanamnese bij een vermoeden van koemelkallergie hebben onderzocht (Chafen et al., 2010a). Bij jonge flesgevoede kinderen is de dieetanamnese nog relatief gemakkelijk omdat zij nog weinig (samengestelde) voedingsmiddelen gebruiken. Bij deze kinderen is de deskundigheid van de diëtist voor het afnemen van een anamnese meestal niet nodig. Zodra het kind ouder is en bijvoeding gaat gebruiken of al een uitgebreid dieet gebruikt met samengestelde producten, is begeleiding door een diëtist voor het samenstellen van een koemelkvrij dieet aanbevolen. De diëtist kan de introductie van bijvoeding aanmoedigen. Hiermee wordt voorkomen dat de bijvoeding onnodig wordt beperkt, worden dieetfouten voorkomen, wordt gezorgd voor een volwaardige voeding en kan/kunnen het kind/de ouder(s) bij de diëtist terecht met vragen over de uitvoerbaarheid van het dieet (Fiocchi et al. 2010; National Institute for Health and Clinical Excellence, 2011). In de therapeutische fase kan worden bekeken of kleine hoeveelheden melk verwerkt in producten worden verdragen. Hiervoor is verwijzing naar een diëtist, bij voorkeur iemand met specifieke deskundigheid in allergie, nodig.

Voor zogende moeders geldt dat zij bij vermoeden van een koemelkallergie bij hun kind een koemelkvrij dieet moeten volgen (Fiocchi et al., 2010). Soms worden kleine hoeveelheden melk verwerkt in producten nog wel verdragen (consensus), maar in de diagnostische fase wordt volledige eliminatie nagestreefd. Een koemelkvrij dieet kan gemakkelijk leiden tot tekorten in onder andere energie, calcium en vitamine B2 bij zowel de moeder als het kind zelf, waardoor de borstvoeding kan teruglopen of de moeder ongewenst gewicht verliest. Voor haar is begeleiding door een diëtist bij een koemelkvrij dieet aan te bevelen als het dieet langer dan 4 weken wordt gevolgd, als zij ongewenst gewicht verliest of bij vragen over of problemen met het dieet. Hierbij moeten andere begeleidende maatregelen om de borstvoeding op gang te houden niet worden vergeten. Zuivelproducten kunnen niet worden vervangen door sojaproducten in de diagnostische fase (consensus), maar kunnen wel in de therapeutische fase door de moeder worden gebruikt. Bijna alle kinderen met koemelkallergie zijn door kruisreactiviteit ook allergisch voor geiten- (89-100%) en schapenmelk, deze producten worden daarom afgeraden. Dit geldt ook maar in mindere mate voor kamelen- (25%), paarden- (4%) en ezelmelk (4-17%) (Fiocchi et al., 2010; Jarvinen en Chatchatee, 2009). Bij blijvende klachten wordt verwezen naar de tweede lijn.

Referenties


Pagina als PDF