Richtlijn: Borstvoeding (2015, multidisciplinair)

Onderbouwing

Conclusies

Nauwkeurig wegen en registreren is belangrijk voor een juiste interpretatie van het gewicht1.

Niveau 3

In de kraamtijd is het verloop van het gewicht een belangrijke indicator voor voldoende melkinname, waarbij gewichtsverlies van maximaal 7-10% ten opzichte van het geboortegewicht normaal is4;6. Niveau 3

Toelichting

De groei van de baby is een indicator voor zijn gezondheid. Daarom is het belangrijk het groeiproces te volgen. Als een kind goed groeit, kan worden gesteld dat de voeding adequaat is. Wegen is een belangrijke manier om te bepalen of een baby voldoende moedermelk krijgt voor een optimale groei en ontwikkeling.

In Nederland worden baby’s direct na de geboorte gewogen. Of en hoe vaak de baby in de eerste vier levensweken wordt gewogen, hangt af van het weegbeleid in de kraamtijd, het verloop van het borstvoeding, de conditie van het kind en de wens van de ouders. Vanaf de leeftijd van vier weken gebeurt dit volgens een vast schema bij de jeugdgezondheidszorg (en eventueel tussen de vaste contactmomenten. naar behoefte van de ouder).

Correct weegbeleid

Gewichtsmetingen zijn medebepalend voor het borstvoedingsbeleid. Het nauwkeurig meten, registreren en goed interpreteren van het gewicht op groeicurven zijn daarom belangrijk1. Wees alert op het effect van het wegen op de ouders en op het borstvoedingsbeleid: zowel moeders als zorgverleners zijn geneigd over te stappen op kunstmatige zuigelingenvoeding als het kind niet goed lijkt te groeien2;3. Leg ouders uit wat het gewicht betekent in het totaalbeeld. Een duidelijk weegbeleid maakt het mogelijk om tijdig in te grijpen bij een aantal problemen, zoals uitdroging en ondervoeding, onterecht bijvoeden en twijfel bij de ouders of hun kind wel genoeg voeding krijgt. Tijdig ingrijpen voorkomt voortijdig stoppen met borstvoeding. De huidige literatuur geeft niet duidelijk aan wat een correct weegbeleid precies inhoudt. De review van Sachs uit 2005 beschrijft elementen van een goed weegbeleid vanuit de Britse visie. Volgens het onderzoek kent een goed weegbeleid een aantal elementen:

  • Instrumenten: weegschalen, groeicurven;
  • Gebruik van deze instrumenten: weegfrequentie, nauwkeurigheid van weegschalen en groeicurven;
  • Interpretatie door professionals;
  • Communicatie richting ouders over normaal en afwijkend gewichtsverloop;
  • Interventies bij zorgen over het gewichtsverloop.

In Nederland wegen zorgverleners baby's de eerste week na de geboorte met een digitale unster (hangweegschaal) of een babyweegschaal. Soms huren ouders zo'n weegschaal. De meeste consultatiebureaus en ziekenhuizen maken gebruik van digitale babyweegschalen. Weegschalen moeten altijd voldoen aan de Europese regelgeving (Besluit medische hulpmiddelen). In dit besluit liggen ook richtlijnen vast voor het regelmatig keuren, onderhouden en eventueel repareren van weegschalen.

Er is weinig onderzoek gedaan naar de nauwkeurigheid van het aflezen van het gewicht en de grafische weergave van de metingen. Om meet- en weergavefouten te voorkomen is het raadzaam kinderen bloot te wegen, op dezelfde weegschaal, op hetzelfde moment van de dag, op hetzelfde moment ten opzichte van de voeding en zoveel mogelijk door dezelfde persoon. Het uitzetten van het gewicht in een curve moet zonder haast en afleiding gebeuren1.

Wegen in de kraamtijd

Van Dommelen et. al4 ontwikkelden een curve voor gewichtsverlies. Zij adviseren om de op één na onderste lijn (-2 standaarddeviatiescore) aan te houden voor het aanbieden van extra ondersteuning van de borstvoeding, en de onderste lijn in deze curve (-2,5 standaarddeviatiescore) aan te houden als grens voor nader medisch onderzoek door een kinderarts. Bij een gewicht onder -2 standaarddeviatiescore kan extra advies worden gegeven, het gewicht vaker worden gemeten, is alertheid op symptomen van uitdroging gewenst en kan een lactatiekundige worden ingeschakeld. Om het gewichtsverlies na de geboorte te monitoren, adviseert Van Dommelen op basis van nog ongepubliceerde analyses om te wegen direct na de geboorte (dag 0), op dag 2, dag 4 en dag 7: ongeveer 48 uur na de geboorte (dag 2) kan het (in zeldzame gevallen) voorkomen dat een kind stille ondervoeding heeft. Op dag 7 zitten de meeste kinderen die stille ondervoeding zullen ontwikkelen al ver onderin de curve [Dommelen 2014, persoonlijke communicatie].

In het algemeen wordt een gewichtsverlies van meer dan 7% als reden gezien om het borstvoedingsbeleid grondig te analyseren en waar nodig bij te sturen. Een gewichtsverlies van 10% wordt beschouwd als grens voor wat normaal is in de eerste levensweek5;6. Uit onderzoek van TNO blijkt echter dat veel kinderen in de eerste levensdagen een gewichtsverlies van 7% hebben en dat ook het criterium van 10% niet op alle leeftijden het beste afkappunt is4. Het hanteren van de curve voor gewichtsverlies bij borstgevoede kinderen helpt onnodige onrust en verwijzingen te voorkomen.

Frequentie van wegen en gebruik van groeicurven na de kraamtijd

Na de kraamtijd worden kinderen op het consultatiebureau volgens een vast schema gewogen om hun groei te monitoren. Daarvoor worden de Nederlandse groeicurven van TNO gebruikt. Die zijn gebaseerd op borstgevoede en niet-borstgevoede zuigelingen1;7. Met kunstmatige zuigelingenvoeding gevoede kinderen vertonen een groeiontwikkeling die afwijkt van kinderen die uitsluitend borstvoeding krijgen. Met kunstmatige zuigelingenvoeding gevoede kinderen groeien de eerste drie tot vier maanden langzamer dan borstgevoede kinderen en daarna juist sneller2;7. Nieuwe curven, gebaseerd op uitsluitend borstgevoede kinderen, geven de biologische norm weer. De WHO-curve voor borstgevoede kinderen tot zes maanden oud ligt hoger dan het groeidiagram van TNO. Bij onjuiste interpretatie van zowel de Nederlandse TNO-curven als de WHO-curven zullen er over veel kinderen onjuiste conclusies worden getrokken ten aanzien van hun groeipatroon in de eerste levensmaanden. Daardoor kan het zelfvertrouwen van een borstvoedende moeder worden aangetast. In Nederland worden voor alle kinderen de TNO-curven gehanteerd. Bij elk regulier contactmoment in het eerste levensjaar wordt op het consultatiebureau het gewicht, de lengte en de hoofdomtrek van gezonde kinderen gemeten. Eventueel kan een kind tussen de reguliere contactmomenten een extra bezoek aan het consultatiebureau afleggen om gewicht of lengte te meten.

Alle kinderen worden op het consultatiebureau gewogen om de groei te volgen en om uitdroging en ondervoeding op te sporen. Bij de interpretatie van het gewicht houdt de zorgverlener rekening met ‘catch-up’ en ‘catch-down’-groei. Bij deze fenomenen laat een kind dat is geboren met een relatief onder- of overgewicht, een stijgende respectievelijk dalende groeilijn zien op weg naar het gewicht dat bij hem past. Elk kind zoekt zijn eigen groeilijn. Dit kan worden verward met een sterke of juist achterblijvende groei. Vooral ‘catch-down’ groei kan reden zijn voor onnodige bezorgdheid en verwijzingen4. Sachs geeft geen criteria voor het onderscheid tussen fysiologische en pathologische gewichtsveranderingen.

Bij onvoldoende gewichtstoename na de kraamtijd moet de zorgverlener in samenspraak met de ouders het borstvoedingsproces evalueren. Blijft de groei van de baby achter, dan zijn interventies nodig om de beschikbaarheid van moedermelk te bevorderen3;6. Blijft de groei van de baby achter ondanks dat het borstvoedingsproces is geoptimaliseerd is en/of zijn er klinische symptomen van ziekte (zie ook thema ‘Uitdroging en ondervoeding’), dan is een bezoek aan de huisarts of de kinderarts noodzakelijk.


Pagina als PDF