Richtlijn: Borstvoeding (2015, multidisciplinair)

Onderbouwing

Conclusies

Vaak is het door keuze van het juiste geneesmiddel mogelijk om borstvoeding veilig te handhaven11. Niveau 4

Toelichting

Indien een moeder is genoodzaakt tot het gebruiken van een medicijn, kan zij vrijwel altijd borstvoeding blijven geven. Niet alle medicijnen komen in de moedermelk terecht. Veel komen wél in de moedermelk terecht, maar in zeer geringe hoeveelheden en het hangt van veel factoren af of dit schadelijk is voor de baby. Een klein aantal medicijnen is wel schadelijk voor de baby. In die gevallen moet een weloverwogen beslissing worden genomen over het wel of niet continueren van de therapie met dit medicijn. Er kan in de meeste gevallen worden gekozen voor een veilig ander medicijn. Kan dat niet, dan kan de moeder beslissen tijdelijk te kolven en de melk weg te gooien. Na het beëindigen van de therapie kan de borstvoeding worden hervat.

Besluitvorming

Bij de besluitvorming rond het voorschrijven van een geneesmiddel aan een moeder die borstvoeding geeft, zijn twee zaken van belang. Enerzijds moet de moeder een doeltreffende behandeling krijgen. Anderzijds mogen er bij haar baby geen schadelijke effecten optreden. Of een kind nadelige effecten ondervindt van een geneesmiddel dat het via de moedermelk binnenkrijgt, hangt af van een aantal factoren1;2:

  • De hoeveelheid van het geneesmiddel dat het kind binnenkrijgt;
  • De duur van het medicijngebruik;
  • De aard en eigenschappen van het geneesmiddel (bijv. de molecuulgrootte, de vetoplosbaarheid en het eiwitbindend vermogen);
  • De conditie van het kind (o.a. lever- en nierfunctie);
  • De leeftijd van het kind en of het nog uitsluitend moedermelk krijgt;
  • het aantal voedingen per etmaal.

Of een borstgevoede zuigeling nadelige effecten ondervindt van medicijnen die de moeder gebruikt, hangt af van allerlei aspecten van het geneesmiddel en allerlei factoren bij de baby (zie hierboven bij advisering). Daarom zal de zorgverlener per geneesmiddel (inclusief dosering en gebruiksduur) de eventuele schadelijkheid en de veiliger alternatieven tegen elkaar afwegen. Daarnaast zal de zorgverlener het belang van borstvoeding moeten afwegen tegen de eventuele nadelige effecten van het geneesmiddel voor het kind1. Een ongewenst effect van medicatie is dat het kan bijdragen tot het voortijdig beëindigen van het geven van borstvoeding, terwijl dat lang niet altijd nodig is. Ook kunnen sommige medicijnen effect hebben op de alertheid van de moeder in de zorg voor haar kind. Dit laatste is onafhankelijk van de vraag of de moeder haar baby moedermelk of kunstmatige zuigelingenvoeding geeft. Vaak is het door keuze van het juiste geneesmiddel mogelijk om borstvoeding veilig te handhaven11.

Farmacokinetiek

Farmacokinetiek is de term die wordt gebruikt voor de route, de omzetting, de werking en de uitscheiding van de werkzame bestanddelen van een medicijn. Een medicijn wordt ingenomen door de moeder, komt vervolgens eerst in haar bloed en daarna eventueel in de melk. Wanneer dat laatste het geval is, moet de baby de melk eerst drinken en moet de werkzame stof zijn spijsverteringskanaal overleven en daaruit worden opgenomen, alvorens in het bloed van de baby terecht te komen.
Bijna alle geneesmiddelen die zogende moeders gebruiken, komen in enige mate terecht in de moedermelk. Vaak wordt onterecht aangenomen dat baby’s die borstvoeding krijgen, worden blootgesteld aan hoge doses van die geneesmiddelen. Door de vele barrières en farmacokinetische processen die medicijnen ondergaan voordat ze het plasma van het kind bereiken, is dat juist veelal niet het geval. Medicatie tijdens de borstvoedingsperiode heeft namelijk een heel andere overdrachtsroute dan medicatie die via de placenta het ongeboren kind bereikt.
Het effect van een geneesmiddel op een baby wordt deels bepaald door de concentratie van het geneesmiddel in het plasma van het kind. Die concentratie is deels afhankelijk van de concentratie van het geneesmiddel in de moedermelk1;3.
Ook de leeftijd van de baby is belangrijk: hoe ouder het kind, hoe beter het een geneesmiddel kan omzetten en uitscheiden en hoe kleiner de kans op stapeling en negatieve effecten1.
Effecten op het centrale zenuwstelsel treden bij vooral jonge baby’s sneller op dan bij grotere kinderen of volwassenen. Dit komt door de grotere doorgankelijkheid (permeabiliteit) van de bloed-hersenbarrière van baby’s1.
Verder speelt het tijdstip van de medicijninname ten opzichte van het tijdstip van borstvoeding een rol.
Ingenomen medicijnen bereiken na een bepaalde tijd een maximale waarde in het bloed van de moeder. Daarna neemt de concentratie af doordat onder andere de lever de werkzame stoffen afbreekt. De halfwaardetijd is de tijd die het lichaam nodig heeft om de maximale concentratie van het medicijn in het bloed te halveren. Na twee halfwaardetijden is de concentratie dus nog een kwart.
Geeft de moeder borstvoeding vlak voor zij het geneesmiddel inneemt, dan vermijdt ze de 'piekconcentratie' en neemt het risico sterk af dat ze een relatief grote hoeveelheid van het geneesmiddel doorgeeft aan haar kind. Dit geldt alleen voor geneesmiddelen met een korte halfwaardetijd en een korte tijd tot de ‘piekconcentratie’1. De zorgverlener die het medicijn heeft voorgeschreven, is verantwoordelijk voor de correcte afstemming tussen de inname en de borstvoedingsmomenten.

Herhaalde toediening en polyfarmacie kritisch beoordelen

Sommige medicijnen die aan moeders worden voorgeschreven, worden ook regelmatig rechtstreeks aan zuigelingen toegediend. Indien een moeder een dergelijk geneesmiddel gebruikt, bereikt dit een concentratie in de moedermelk die ver beneden de therapeutische hoeveelheid voor zuigelingen ligt. Gebruikt een moeder langere tijd een medicijn, dan bestaat het risico op stapeling en daarmee op effecten bij haar zuigeling. Van sommige medicijnen is er weinig bekend over de effecten op een baby. In deze situaties gaat de voorschrijvende zorgverlener af op wat er bekend is over de eigenschappen van het gebruikte medicijn. Op basis daarvan wordt een inschatting gemaakt van de veiligheid. Herhaalde toediening van een geneesmiddel moet daarom kritischer worden bekeken dan eenmalige toediening1.
Het is eveneens belangrijk of de moeder één of meerdere middelen gebruikt (mono- vs. polyfarmacie). Een geneesmiddel dat op zich veilig is voor de zuigeling, kan in combinatie met een ander middel wel schadelijke bijwerkingen hebben. Als polyfarmacie noodzakelijk is, dient de zorgverlener kritischer te zijn in de beoordeling of de moeder borstvoeding kan geven.

Overwegingen

Gebruikt een moeder een geneesmiddel dat noodzakelijk is voor haar behandeling, maar ook gecontraïndiceerd vanwege toxiciteit of een te hoge concentratie in de moedermelk, dan is het noodzakelijk dat de borstvoeding tijdelijk wordt onderbroken. De duur van deze onderbreking hangt af van het geneesmiddel. Standaard duurt dit vanaf de laatste dosering voor geneesmiddelen met een korte tijd tot de maximale concentratie in het bloed één tot twee maal de halfwaardetijd van het geneesmiddel bij de moeder en voor sterk werkzame en toxische middelen vier tot vijf maal de halfwaardetijd. De moeder kan besluiten gedurende die periode te kolven en de afgekolfde melk weg te gooien.
Hetzelfde geldt voor geneesmiddelen waar te weinig gegevens over bekend zijn om nadelige effecten op de zuigeling uit te sluiten en waarbij men er door de chemische samenstelling van het medicijn vanuit mag gaan dat het middel nadelige effecten bij de baby zou kunnen veroorzaken1.

Bij het beoordelen van de veiligheid voor het geven van borstvoeding is het belangrijk om ook de risico’s van het stoppen van de medicatie voor de moeder af te wegen. Een moeder kan in haar wens om borstvoeding te geven besluiten haar medicatie te staken. Dit kan echter ongewenste effecten hebben op haar eigen gezondheid. Deze effecten kunnen groter zijn dan de effecten van blootstelling aan het medicijn via de borstvoeding op het kind3.
Geneesmiddelen kunnen niet alleen terecht komen in de moedermelk, maar soms hebben ze ook invloed op de aanmaak van moedermelk. Dat geldt in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin1.

Bronnen over geneesmiddelen tijdens de borstvoeding
Bij twijfel over geneesmiddelgebruik bij borstvoeding kan de zorgverlener:

  • Contact opnemen met een apotheker of een kinderarts.
  • Via Lareb het online boek Geneesmiddelen, Zwangerschap en Borstvoeding raadplegen. Het boek wordt geschreven door de Teratologie Informatie Service (TIS) in samenwerking met Stichting Health Base en geeft toegankelijke, onafhankelijke informatie over de veiligheid en risico’s van geneesmiddelen tijdens de borstvoedingsperiode. De website geeft verder -voor zowel zorgverleners als moeders- antwoord op veelgestelde vragen bij borstvoeding en er is een boekje te downloaden met algemene adviezen over geneesmiddelen bij klachten tijdens de borstvoedingsperiode (onder ‘veelgestelde vragen over borstvoeding’). Uitsluitend voor zorgverleners is ook telefonisch overleg met de TIS mogelijk (073-6469702; 9:00 tot 17:00 uur). De behandeling van patiënten voor wie informatie wordt ingewonnen, blijft de verantwoordelijkheid van de zorgverlener.
  • Vrouwen met psychiatrische aandoeningen kunnen al prenataal (maar ook postnataal) worden verwezen naar een POP-poli (Psychiatrie, Obstetrie, Pediatrie) voor advies over medicatie in relatie tot borstvoeding.

Een andere veel geraadpleegde bron is het Farmacotherapeutisch Kompas (Farmacotherapeutisch kompas 2010). Nadeel is dat de adviezen in dit kompas voornamelijk van fabrikanten komen; deze zijn zeer terughoudend in verband met mogelijke schadeclaims. Hierdoor kan het gebruik van een geneesmiddel in de borstvoedingsperiode onnodig worden afgeraden: er is misschien geen bewezen veiligheid, maar er zijn vaak ook geen schadelijke effecten bekend. Enkele Engelstalige handboeken beschrijven de rol van de verschillende geneesmiddelen tijdens borstvoeding, zoals het boek van Hale (Medications and Mothers’ Milk)10 en van Briggs (Drugs in Pregancy and Lactation: a Reference Guide to Fetal and Neonatal Risk)12, beide uit 2014 


Pagina als PDF