Richtlijn: Borstvoeding (2015, multidisciplinair)

Totstandkoming richtlijn

Knelpuntanalyse en uitgangsvragen

De inhoud van de richtlijn moet aansluiten bij vragen de professionals hebben. Daarom werd voorafgaande aan de ontwikkeling een knelpuntanalyse uitgevoerd (literatuuronderzoek, landelijke inventarisatie en beoordeling van protocollen aangaande borstvoeding (ZonMw project 8400.0004), raadplegen van digitale discussiefora, raadplegen experts, et cetera). Hieruit kwamen de factoren naar voren die bevorderend of belemmerend werken voor het geven van borstvoeding. Vervolgens bepaalde de werkgroep welke onderwerpen nader dienden te worden bestudeerd met systematisch literatuuronderzoek.

Voor het ontwikkelen van de richtlijn zijn knelpunten geoperationaliseerd tot de volgende uitgangsvragen die als uitgangspunt werden genomen voor de richtlijn. Om aan te sluiten bij de werkwijze van professionals is een onderverdeling gemaakt in een algemeen deel en vragen met betrekking tot signalering, diagnostiek en interventie bij borstvoedingsproblemen. Zie bijlage 1 voor een overzicht van de uitgangsvragen.

Werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in Fase 1 een werkgroep met experts opgericht. Deze werkgroep was multidisciplinair, met vertegenwoordigers van beroepsverenigingen die een rol hebben in de zorg rondom borstvoeding, en vertegenwoordigers van borstvoedingsorganisaties. De werkgroepleden zijn gemandateerde vertegenwoordigers van de partij die zij vertegenwoordigen. Zie bijlage 2 voor de deelnemers aan deze werkgroep. Tijdens de eerste plenaire werkgroepvergadering werden de leden gevraagd naar conflicterende belangen. Er werden geen belangen gemeld die het schrijven van een onafhankelijke richtlijn voor de preventie en aanpak van borstvoedingsproblemen in de weg zouden staan. Er werden verder afspraken gemaakt om conflicterende belangen die gedurende het ontwikkelproces ontstaan rechtstreeks te melden (geen gemeld).

TNO begeleidde het proces en de methodiek van evidence-based richtlijnontwikkeling. Twee adviseurs van TNO (richtlijnmethodoloog/ arts-epidemioloog en kinderarts-onderzoeker) zijn continu betrokken bij het proces van richtlijnontwikkeling. Er is daarnaast een informatiespecialist van TNO betrokken om het systematisch zoeken van literatuur uit te voeren (zie onderdeel wetenschappelijke onderbouwing). De epidemioloog van TNO adviseerde tevens over het samenvatten van en de waardering van gevonden literatuur.

De plenaire werkgroep werd op basis van knelpunten en uitgangsvragen ingedeeld in subgroepen van elk drie personen van verschillende disciplines. Deze drie experts beschreven de literatuur behorende bij de aan hen toegewezen uitgangsvra(a)g(en) in termen van resultaten van onderzoek en zo mogelijk ook met vermelding van de grootte en relevantie van verschillen (uitgedrukt in bijv. odds ratio). in samenspraak met de adviseurs van TNO. Door een kleine kernredactie werd vervolgens een extra redactionele slag gemaakt. Deze beschrijvingen zijn in de richtlijn te vinden onder het kopje ‘toelichting’. Het belangrijkste wetenschappelijk bewijs uit de beschrijvingen is vermeld onder het kopje ‘conclusies uit de literatuur’. De studies waarop de conclusie is gebaseerd staan bij de conclusie vermeld, inclusief de kwaliteit van het bewijs.

Voor het formuleren van adviezen zijn naast het wetenschappelijk bewijs vaak nog andere aspecten van belang, zoals voorkeuren van moeders en professionals, kosten, beschikbaarheid of organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overwegingen bij de advisering’. In de overwegingen spelen dus de ervaring en de mening van werkgroepleden een belangrijke rol. Tijdens plenaire werkgroepvergaderingen werd de advisering zoals die uit de conceptteksten naar voren kwam besproken. Daarnaast werden kennislacunes vastgesteld (vermeld onder het kopje ‘Kennislacune(s)’). Bij verschillende inzichten (wetenschappelijk of beroepsmatig) werden de werkgroepleden door de voorzitter en adviseurs gestimuleerd om tot consensus te komen. De ‘advisering’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de overige overwegingen.

Na een raadpleging van hun achterban is door de werkgroepleden een vaste indeling voor de richtlijnteksten vastgesteld. Op verzoek van de werkgroep zijn er geen afzonderlijke secties voor de verschillende beroepsgroepen, daarvoor is de overlap tussen de onderwerpen te groot.

Nadat alle conceptteksten vastgesteld waren, werden als praktijktest alle werkgroepleden gevraagd de advisering in de concepttekst per thema te beoordelen op belangrijkheid, juistheid en formulering. Bij het ‘scoren’ van de items raadpleegden zij een aantal collega’s. Op basis daarvan werden als onbelangrijk aangemerkte adviezen verwijderd, andere adviezen zijn aangepast. Deze teksten vormen samen de conceptrichtlijn.


Pagina als PDF