Richtlijn: Borstvoeding (2015, multidisciplinair)

12. Hypoglykemie bij de pasgeborene

Inleiding

Voor de preventie en behandeling van hypoglykemie bij pasgeborenen is een goed (borstvoedings)beleid belangrijk.

Advisering

  • Streef ernaar om de baby binnen één uur na de geboorte aan de borst te laten drinken (tijdens het huid-op-huidcontact), zodat hypoglycaemie kan worden voorkomen. Zorg dat de baby in de dagen erna frequent wordt aangelegd: minimaal acht keer per dag, maar liever vaker. 
  • Laat screening van de bloedglucoseconcentraties achterwege bij de gezonde, voldragen, borstgevoede pasgeborene zonder risicofactoren of verschijnselen van hypoglykemie. 
  • Leg bij (verdenking op) neonatale hypoglykemie aan de moeder uit dat het belangrijk is dat zij haar borstgevoede zuigeling vaker aanlegt. Als de baby niet uit de borst drinkt, dan kolven en voeden met een lepeltje, cupje of een spuitje. Het is belangrijk dat de moeder de voedingssignalen van de baby snel beantwoordt. Geeft de baby onvoldoende signalen, adviseer de moeder dan om met een interval van maximaal twee uur (liefst vaker) te voeden. Monitor de gezondheidstoestand van het kind.
  • Consulteer direct de kinderarts (of via huisarts, indien kinderarts niet direct mogelijk is) bij symptomen van een neonatale hypoglykemie in de thuissituatie (zie 'Symptomen'). In de thuissituatie vindt bij pasgeborenen geen bloedsuikermeting plaats.
  • Bepaal bij de pasgeborene met symptomen van hypoglykemie (zie 'Symptomen') of met een verhoogd risico op hypoglykemie (zie 'Belangrijke factoren') de glucoseconcentratie in het bloed (of laat deze bepalen). 
  • Borstvoeding mag niet worden uitgesteld voor het meten van de bloedglucoseconcentratie.
  • Een plasma glucoseconcentratie onder de 2.7 mmol/l is aanleiding tot het monitoren van een zuigeling. Ieder ziekenhuis wordt geadviseerd zijn eigen beleid op te stellen met betrekking tot neonatale hypoglykemie met behoud van borstvoeding. 

Overige overwegingen bij advisering

  • Voor het vaststellen van neonatale hypoglykemie is het belangrijk een gevalideerde bepalingsmethode te gebruiken die betrouwbaar meet, ook bij lage waarden.
  • Bijvoeding in de vorm van kunstmatige zuigelingenvoeding* aan borstgevoede pasgeborenen met lichte neonatale hypoglykemie heeft mogelijk een remmend effect op vroege ketogenesis (vetoxidatie). Daardoor zou er minder alternatieve brandstof voor de hersenen beschikbaar zijn. Daarnaast leidt bijvoeden met kunstmatige zuigelingenvoeding mogelijk tot minder succesvolle borstvoedingsrelaties bij ontslag uit het ziekenhuis5.

*Indien kunstmatige zuigelingenvoeding wordt gegeven, wordt de informatie van artikel 15 van de Europese Richtlijn 2006/141 verstrekt (zie ook thema 23  ‘Voorlichting’).

Symptomen die bij neonatale hypoglykemie kunnen optreden

Algemene bevindingen

  • Abnormaal huilen (hoog of zwak);
  • Niet willen drinken;
  • Aanhoudende onderkoeling (persisterende hypothermie);
  • Transpireren.

Neurologische tekenen 

  • Fladderen (tremoren);
  • Slapheid (hypotonie);
  • Overprikkelbaarheid;
  • (Extreme) lusteloosheid (apathie/lethargie);
  • Stuipen (convulsies).

Cardiorespiratoire tekenen 

  • Blauw zien (cyanose);
  • Bleekheid;
  • Verhoogde hartslag (tachycardie);
  • Versnelde ademhaling (tachypnoe);
  • Lage zuurstofsaturatie;
  • Ademhalingsstop (apneu);
  • Hartstilstand.

Belangrijke factoren die geassocieerd worden met een verhoogd risico op hypoglykemie

Maternale condities 

  • Maternale diabetes
  • Alcohol- en/of drugsgebruik;
  • Behandeling met medicamenten (ß-sympathicomimetica of ß-blokkers, corticosteroïden, orale glucoseverlagende middelen);
  • Intraveneuze toediening van glucose vlak voor of tijdens de bevalling.

Neonatale condities 

  • Small for gestational age (SGA, ook wel dysmatuur genoemd) (groeiachterstand: ≤ 10e percentiel voor gewicht naar zwangerschapsduur of bij uiterlijke aspecten van dysmaturitas) (conform GROW-methode);
  • Macrosoom (≥ 90e percentiel voor gewicht naar zwangerschapsduur);
  • Prematuur (zwangerschap < 37 weken);
  • Perinatale asfyxie/foetale nood (Apgar-score na 5 min < 7; navelstreng pH < 7,20);
  • Hypothermie (< 35 °C);
  • Congenitale afwijkingen;
  • Zieke neonaat (onder andere verdenking van infectie, sepsis, respiratoire distress, endocriene of metabole stoornis).

Lees verder voor de onderbouwing.


Pagina als PDF