Richtlijn: Autismespectrumstoornissen (2015)

Vermoeden van ASS bij kinderen vanaf 4 jaar

Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ)

Als er signalen zijn van de school, van de ouders of de omgeving en de ouders openstaan voor verder onderzoek, dan volgt een face-to-face-contactmoment bij de JGZ-professional. Daarin wordt een uitgebreide anamnese en somatisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast worden er afspraken gemaakt voor een aantal observaties en wordt de SDQ ingezet in het proces zoals aangegeven in de samenvattingskaarten. De observaties kunnen ook door anderen dan door JGZ-professionals worden uitgevoerd. In de praktijk zal dit vaak gebeuren door de intern begeleider of de schoolbegeleidingsdienst. En ook de SDQ kan worden ingevuld door de ouders en/of de leerkracht.

Met de SDQ kunnen de JGZ-professionals globaal onderscheid maken tussen kinderen die een verhoogd risico op psychosociale problemen hebben en kinderen die dat niet hebben. Er kunnen geen specifieke stoornissen met de SDQ worden onderkend. Daar zijn vervolgstappen voor nodig.

Omdat de SDQ onvoldoende signalen van ASS herkent was het zinvol om een ASS alarmsignalenlijst voor kinderen vanaf 4 jaar te ontwikkelen, die aangeeft wanneer aan ASS gedacht moet worden. In de praktijktest is gebruik gemaakt van een lijst met alarmsignalen, die nog op validiteit en betrouwbaarheid onderzocht moet worden. Omdat er voor deze leeftijdscategorie vooralsnog geen alternatief voorhanden is, beveelt de werkgroep inzet van deze vragenlijst aan: ASS alarmsignalenlijst 4-18 jaar. Daarbij beveelt de werkgroep nadrukkelijk aan om de psychometrische kwaliteit van dit instrument zo snel mogelijk via gedegen onderzoek vast te stellen.

Het is van belang dat het kind in verschillende situaties wordt geobserveerd, bijvoorbeeld thuis in het gezin, op school in de klas maar ook tijdens het speelkwartier. Wat doet het kind thuis? Zit het alleen maar achter de computer? Hoe gaat het met zijn broertje of zusje om? Is er verschil in gedrag in de gestructureerde klassensituatie en het vrije spel buiten?

Het verschilt per regio wie welke observatie uitvoert.

Onderzoek uitbreiden

Als na bovenstaande stappen zorgen om een mogelijke ASS blijven bestaan, dan deelt de JGZ-professional met toestemming van de ouders deze zorgen met de intern begeleider (IB-er) en/of de leerkracht van de school en overweegt om eventuele andere interventies aan de ouders te adviseren, zoals sociale vaardigheids- of weerbaarheidstrainingen.

De jeugdverpleegkundige ziet de zeven jarig Pien voor het eerst. Moeder geeft aan dat zij zich zorgen maakt. Ze beschrijft haar dochter als extreem verlegen en een beetje angstig. Ze durft nauwelijks buiten te spelen, laat staan met andere kinderen; op school slechts met één meisje. In de klas gaat het goed. Pien is een goede leerling waar de leerkracht geen enkel probleem mee heeft. Ze is een voorbeeldige leerling. Moeder vindt haar te voorbeeldig, ze doet alles wat je haar opdraagt, maar Pien neemt zelden eigen initiatief. Thuis zit ze het liefst op haar kamer en speelt met haar playmobil paarden die ze spaart. Wat ze daar precies mee doet weet moeder niet. Pien is dol op paarden, als ze 8 wordt mag ze op paardrijden. Ze raakt daarover niet uitgepraat. Ook andere dieren hebben haar volle belangstelling, zoals honden en katten. Ze spaart plaatjes van dieren, haast op een dwangmatige wijze. Bij doorvragen over ‘dwangmatig’, geeft moeder aan dat het volgens haar te intensief is. Uit elk krantje moeten alle dieren worden geknipt.
Op grond van dit contact vindt een observatie op school plaats en een gesprek met de leerkracht, die door deze aandacht een andere kijk op Pien krijgt. Uiteindelijk vindt een uitgebreid diagnostisch onderzoek plaats en blijkt Pien aan een ASS te lijden.

De anamnese en de klinische blik blijven in alle situaties van groot belang. Die klinische blik wordt vooral gevoed door gerichte observaties (die ook door andere partijen dan de JGZ kunnen worden uitgevoerd) van het kind in verschillende situaties (zie ook herkennen ASS). Ook nu is het absoluut noodzakelijk om het kind in zowel vrije als gestructureerde situaties te observeren. Daarnaast zijn observaties van de interacties van het kind met volwassenen en met kinderen vereist. Schoolobservaties mogen niet beperkt worden tot een klassenobservatie, en moeten ook tijdens speelkwartieren en lunchpauzes plaatsvinden.

Samenvattend: stappen bij vermoeden ASS bij kinderen vanaf 4 jaar
De JGZ-professional zet bij een vermoeden van ASS de volgende vijf stappen:

  1. Face-to-face-contactmoment;
  2. Anamnese afnemen en andere oorzaken uitsluiten;
  3. SDQ en bij een verhoogde totaalscore ASS alarmsignalen lijst 4-18 jaar;
  4. Vervolgstappen (verschillende observaties);
  5. Beoordeling en, als ouders het er mee eens zijn, verwijzing voor verdere diagnostiek en behandeling;
  6. Coördineren van zorg.

Op indicatie kan de JGZ professional de kinder- en jeugd GGZ consulteren.

De JGZ-professional draagt zorg voor een adequate begeleiding van het kind en de ouders.


Pagina als PDF