Richtlijn: Excessief huilen (2013, multidisciplinair)

4. Signalering en differentiaal diagnostiek-Aanbevelingen

Er is weinig bekend over medische en psychosociale diagnostiek die nodig is om belangrijke/ veel voorkomende oorzaken van huilen bij baby’s te onderzoeken. In dit hoofdstuk wordt de signalering van excessief huilen besproken en de minimaal uit te voeren diagnostiek na signalering.

Signalering
Iedere ouder die zorgen heeft over het huilen van de baby verdient adequate aandacht van de zorgverleners. Ouders kunnen ten einde raad zijn. Het huilen roept bij hen heftige emotionele reacties op: ze zijn bezorgd over het lichamelijk welzijn van het kind, ze voelen zich tekortschieten, zitten in de put of zijn uitgeput door het verstoorde slaapritme. Tijdens het consult, meestal bij de jeugdarts of -verpleegkundige, soms bij de huisarts,  is er tijd nodig om het verhaal van de ouders goed in kaart te brengen en tegelijk een begin te maken met een uitgebreide anamnese en lichamelijk onderzoek van de baby. De communicatie tussen professional en ouder(s) is van groot belang, omdat ouders zich door door aandacht en bejegening gehoord en begrepen voelen. Empathie maakt elke interventie effectiever en het bevordert het afstemmen en opvolgen van adviezen.

Anamnese
In het gesprek moet de zorgverlener het probleem zo breed mogelijk bespreken. Het stroomdiagram kan hierbij leidraad zijn. Onderwerpen die in een anamnesegesprek met de ouders aan de orde horen te komen:

  • Het ervaren probleem en de gevolgen ervan voor ouders, kind en gezin  
    - Wat, waar, hoe, wanneer, sinds wanneer, hoe vaak, hoelang, en de gevolgen ervan?
    - Hoe gaat het met voeden / contact met de baby / slapen / huilen / ritme, etc.
    - Wat is de vraag (bezorgdheid) van de ouder(s) of de last die men ervaart  (hoe gaat het met de ouders).
    - Wat is de gemoedstoestand van moeder en vader, de wederzijdse beïnvloeding en hun verwachtingspatroon.
  • Oorzaak van excessief huilen en factoren die erop van invloed zijn       (achterliggende problematiek)
    - Hebben de ouders een idee over de oorzaak van het excessieve huilen en over  de factoren die van invloed kunnen zijn op het huilen (kind - ouders - omgeving).
    - Somatische oorzaken / psychosociale problemen.  
    - Relevante informatie uit de voorgeschiedenis (zwangerschap/geboorte, ingrijpende gebeurtenissen, chronische stress).
  • Competentie primaire opvoeder          
    - Inzicht in de ontwikkeling (welke verwachtingen hadden/hebben ouders).
    - Kennis over de verzorging / opvoeding.
    - Ervaring met eerdere kinderen.
    - Verzorgings- en opvoedingsvaardigheden.
    - Is het kind te troosten (kan van invloed zijn op gevoelens van onmacht).  
    - Opvoedingsattitude; wat vinden ouders belangrijk.
    - Zelfreflectie van de ouder op het eigen handelen en het effect ervan.
    - Inzicht in de behoeften van baby’s, normaal babygedrag en de problematiek rond het huilen.
  • Gezinssituatie: draagkracht/draaglast
    - Rol van de partner cq andere opvoeder (m.b.t. verzorging / opvoeding / ondersteuning / probleeminzicht).
    - Stressvolle omstandigheden cq aanwezige risicofactoren in het gezin  (zie voor voorbeeldvragen Bijlage 6).
    - Sociaal netwerk van het gezin.
    - Bezorgdheid / adviezen van anderen.
    - Hoe zorgen de ouders dat ze het volhouden? Zorgen ze goed voor zichzelf?
    - Relevante informatie uit de voorgeschiedenis.
  • Verwachtingen/wensen van ouders  
    - Hebben ze (on)realistische verwachtingen en wat zouden ze anders willen?
    - Wat vinden de ouders een “normale” huilduur?
  • Wat is tot nu toe geprobeerd en wat was het effect?
    - Welke andere zorgverleners zijn al betrokken of geraadpleegd?

Aanbevelingen

De differentiaal diagnostiek richt zich op pijn ten gevolge van een medische oorzaak, koemelkallergie (in het bijzonder als er een positieve gezinsanamnese voor atopie is), urineweginfectie (vooral bij baby’s onder de 4 maanden) en psychosociale problematiek (thema 5).

  • De zorgverlener legt aan ouders uit dat er zelden een medische oorzaak is voor excessief huilen.
  • Aanbevolen wordt om, indien er na gedegen anamnese, lichamelijk en psychosociaal onderzoek geen enkele aanwijzing is voor onderliggende pathologie, alleen bij kinderen jonger dan 4 maanden een urineonderzoek te verrichten.
  • Indien er een gezinsanamnese is voor atopie, wordt koemelkallergie als mogelijke oorzaak overwogen.
  • Bij vermoeden van koemelkallergie wordt diagnostiek volgens  protocol uitgevoerd, zoals beschreven in de JGZ-richtlijn Voedselovergevoeligheid. Een eliminatie-provocatietest is dan aangewezen. Bij kunstgevoede zuigelingen is dit een proef met intensief hydrolysaat voeding, bij borstgevoede zuigelingen een proef met een koemelkvrij dieet door de moeder. Bij gunstig effect is een dubbelblinde provocatie aangewezen om een causaal verband te bevestigen.

Lees verder voor de onderbouwing.


Pagina als PDF