Richtlijn: Excessief huilen (2013, multidisciplinair)

Inleiding

De multidisciplinaire richtlijn “Preventie, signalering, diagnostiek en behandeling van excessief huilen bij baby’s” is gericht op huilen van baby’s dat door duur, frequentie en/of intensiteit vragen oproept bij ouders en professionals. De beleving van het huilen  door de ouders is het uitgangspunt. De definitie van excessief huilen betreft gezonde,  zich goed ontwikkelende baby’s. Huilen is betekenisvol gedrag in de context van de zich ontwikkelende ouder-kind relatie.
Huilen is een onderdeel van normaal gedrag van baby’s. Excessief huilen kan gevoelens  van onzekerheid bij ouders vergroten en een schaduw werpen over het geluk en plezier  dat een baby geeft.
Bij beroepsgroepen die zich bezighouden met baby’s bestaat behoefte om te komen tot  een eenduidige ketenaanpak van excessief huilen. Dat houdt in: uniforme adviezen,  gebaseerd op wetenschappelijke evidentie en consensus, waar zorgverleners mee uit  de voeten kunnen. De adviezen moeten aansluiten bij de behoeften van ouders en kind,  en passen bij de visie van ouders op de zorg voor hun kind.
Deze richtlijn richt zich op de aanpak van knelpunten die door zorgverleners en ouders  worden ervaren. Deze betreffen: functies en oorzaken van huilen, de differentiaal diagnose  en minimaal benodigde diagnostiek, psychosociale problemen, invloed van etniciteit,  effectieve therapie, duur en follow-up van begeleiding, beleid bij kwetsbare ouders en  kinderen, baby’s die (nog) excessief huilen na de leeftijd van 3 maanden, begeleiding van ouders van die baby’s, anticiperende voorlichting tijdens zwangerschap en kraambed en optimale samenwerking.
De in de richtlijn beschreven aanpak beoogt ouders in de nabije toekomst goed onderbouwd te informeren en te sterken in hun verzorgende rol, zodat een stevige basis kan worden gelegd voor de triade: kind, moeder en vader.

Doel van de richtlijn
Een richtlijn is een document met aanbevelingen en handelingsinstructies ter ondersteuning  van de dagelijkse praktijk. In de conclusies wordt de wetenschappelijke stand van zaken  weergegeven. De aanbevelingen zijn gericht op het expliciteren van optimaal medisch, gedragsmatig en gezondheidskundig handelen en zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en de daarop aansluitende meningsvorming. Deze richtlijn valt binnen het ZonMw programma Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg  (KKCZ).

In deze richtlijn worden handvatten geboden aan professionals in de keten, die zoveel mogelijk zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs, voor: advisering over preventie van en omgaan met excessief huilen; tijdige signalering van toenemend huilen, gevolgd door adviezen waarmee ouders worden geholpen en gesteund, opdat het huilen niet onnodig verder toeneemt. In dit stadium kan overleg met of hulp van een andere zorgverlener nodig zijn; het afnemen van een uitgebreide anamnese op het consultatiebureau door de jeugdverpleegkundige en -arts, waar bij problemen met borstvoeding ook de lactatiekundige bij kan worden betrokken, zodat een passende keuze kan worden gemaakt voor hulp. In dit stadium kan overleg met of hulp inzetten van een andere zorgverlener nodig zijn; op grond van de uitkomst onder het derde punt, eventueel hulp inzetten van huisarts, kinderarts en/of gedragswetenschapper voor nadere medische en/of psychosociale diagnostiek; behandeling (behandelaar en locatie kunnen verschillen afhankelijk van diagnose); monitoring van het vervolg na het inzetten van hulp.
Bij al deze stappen is het benoemen van de sterke kanten van ouders en kind een vast  onderdeel (empowerment).

Deze richtlijn is ontwikkeld om de preventie, signalering en aanpak van excessief huilen  in de zorg voor zuigelingen die het betreft binnen de gehele zorgketen te verbeteren.  Hij beoogt beroepsbeoefenaren die met ouders en zuigelingen werken in staat te stellen  om naar de actuele stand van de wetenschap excessief huilen zoveel mogelijk te voorkomen en baby’s die dat doen te signaleren, te behandelen/begeleiden en zonodig hulp in te schakelen. Het eindproduct streeft naar een door de gehele keten onderschreven manier van werken die ouders van huilbaby’s optimale steun biedt. Een stappenplan/ stroomdiagram hiervoor is opgenomen op de kaart De richtlijn sluit daar waar mogelijk aan bij de bestaande of komende richtlijnen over:  ‘Voeding’, ‘Nazorg pre- en dysmaturen’, ‘Opvoedingsondersteuning’, ‘Psychosociale problemen’, ‘Hechting’ en bij het ‘Standpunt gegevensoverdracht in de JGZ’.

Randvoorwaarden
Bij het ondersteunen van ouders met excessief huilende baby’s en het gebruik van deze richtlijn staat samenwerking tussen beroepsgroepen centraal. Bij de vroegsignalering van psychosociale problemen zijn de volgende randvoorwaarden van belang:

  • Deskundige en competente professionals. Zorgverleners dienen onder meer deskundig te zijn op het gebied van normaal gedrag van baby’s en op het gebied van gedrags- en ontwikkelingsproblemen en deskundig in het gebruik van 24-uurs dagboeken en signaleringsinstrumenten.
  • Zorgverleners moeten de situatie kunnen analyseren. Het (aller)belangrijkste is de vaardigheid om een gesprek zo te voeren dat ouders zich begrepen voelen en dat zij al hun vragen en zorgen kunnen bespreken. Dat vereist respect en een luisterend oor. De juiste aanpak verruimt het inzicht van de ouders en empowert hen in de rol van ouder. Van belang is dat ouders inzicht krijgen in huilpatronen en copingstrategieën krijgen aangereikt. In overleg met hen wordt de beste manier gezocht om het huilen hanteerbaar te maken.
  • Na het eerste gesprek wordt afgesproken hoe en wanneer de ouders contact kunnen opnemen met de zorgverlener (of andersom) en wordt besproken wat zij nodig hebben en verwachten.

Verder worden hier expliciet als benodigde competenties genoemd:

  • observerend en analyserend vermogen, interculturele competenties en gespreksvaardigheden;
  • samenwerkingsafspraken kunnen maken met partners in de jeugdketen, over overleg, communicatie via de media en verantwoordelijkheden. Verwezen wordt o.a. naar de JGZ Richtlijn Opvoedingsondersteuning.

Historisch overzicht
Nadat in de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) was vastgesteld dat inbakeren bij overmatig huilen een enorme vlucht nam, wilde men de bestaande kennis hierover bundelen. Vanaf  2001 ging een werkgroep vanuit het Landelijk Centrum Ouder en Kindzorg (LC OKZ), nu  ActiZ, Organisatie van Zorgondernemers met de nota “Het inbakeren van een zuigeling, een  advies” aan de slag. In deze nota werd beschreven hoe de risico’s op een dysplastische heupontwikkeling bij te strak inbakeren en op wiegendood bij het ingebakerd naar de  buik draaien, kunnen worden gereduceerd. De uitkomsten van het gerandomiseerde  onderzoek dat in die periode werd uitgevoerd (Sleuwen van 2008) dienden als wetenschappelijke ondersteuning. Vanuit ActiZ werd voorgesteld de nota om te werken tot een richtlijn. Besloten werd de richtlijn te verbreden van inbakeren naar aanpak van excessief huilen in de JGZ. De standaardprocedure voor het ontwikkelen van JGZ-richtlijnen (Kamphuis and Wilde  de 2007) bestond nog niet, zodat de werkgroep haar activiteiten voortzette. In oktober 2005  werd de concept-richtlijn besproken tijdens een JGZ consensus bijeenkomst. Daar werd  unaniem besloten tot verspreiding van de kennis en landelijke scholing. Na de oprichting  van de Richtlijn Advies Commissie (RAC) in 2007, met een samenvoeging van Jeugd  Adviesraad Standaarden (JAS) en het Samenwerkingsverband Implementatie (SI), een  vertegenwoordiging van beroepsverenigingen (AJN, V&VN en NVDA), brancheorganisaties  (ActiZ, GGD Nederland, VNG) en kenniscentra (TNO, ZonMw, CBO), veranderde de  procedure. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ, voorheen RIVM/Centrum  Jeugdgezondheid) voert regie over en beheert richtlijnen voor de JGZ. De RAC adviseert  het NCJ over de ontwikkeling, vaststelling, implementatie en evaluatie van richtlijnen. De procedure rond de “zij-instromende” richtlijn kreeg geleidelijk vorm. De conceptrichtlijn:  “Aanpak van excessief huilen bij zuigelingen” werd voorgelegd aan medewerkers van de  JGZ en ketenpartners. Op basis van vele suggesties werd de conceptrichtlijn aangepast  en verbeterd. Drie ketenpartners, het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de  Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Nederlandse  Vereniging van Lactatiekundigen (NVL) gaven kritiek. Het RAC besloot daarop de richtlijn  tijdelijk aan te houden. De AJN en V&VN publiceerden de jongste versie op hun sites  voor wie deze voorlopig wilde volgen. Het door het NCJ samengevatte commentaar en  de repliek daarop verschenen op de sites van NCJ, V&VN en AJN. Onder leiding van TNO werd in 2008 begonnen met het ontwikkelen van de multidisciplinaire richtlijn “Preventie, signalering, diagnostiek en behandeling van excessief huilen bij baby’s”  (ZonMw “Kennisbeleid, Kwaliteit en Curatieve Zorg”).

Doelgroep
De richtlijn heeft betrekking op alle zuigelingen die excessief huilen tot de leeftijd van een  jaar. De prenatale periode en het kraambed worden beschreven in relatie tot anticiperende voorlichting. Het zwaartepunt ligt op de eerste 4 maanden na de geboorte, waarin de  piek van excessief huilen valt. Daarnaast is er extra aandacht voor de groep baby’s die overmatig blijft huilen na de eerste 3-4 maanden.

Prevalentie
In internationaal onderzoek is een ruime variatie van 5 tot 19% gevonden in de prevalentie van excessief huilen, afhankelijk van het gebruikte onderzoeksdesign en de methodologie (Lucassen et al. 2001). Consensus neemt toe over het idee dat de baby’s die veel  huilen de bovenlaag vertegenwoordigen in de normale verdeling van huilen (Barr, St James- Roberts, Keefe 2001; White et al. 2000). Excessief huilen komt voor bij 5 tot 40% van de baby’s in geïndustrialiseerde samenlevingen (Sleuwen van 2008), afhankelijk van hoe excessief huilen wordt gedefinieerd. Bij slechts een zeer klein percentage (minder dan 5%) van de baby’s die veel huilen wordt een lichamelijke aandoening gevonden die het vele huilen kan verklaren (Gormally and Barr 1997; Zwart, Vellema-Goud, Brand 2007). Nederlandse ouders rapporteren dat 8,6 tot 13% van de zuigelingen in de voorafgaande  week tenminste 1 dag meer dan 3 uur heeft gehuild (Brugman and others 1999; Sleuwen van and others 2006). Uit twee Nederlandse onderzoeken blijkt dat van de baby’s die  volgens de rapportage van de ouders meer dan 3 uur per dag huilen, na invulling van  een 24-uurs dagboek 32 tot 39% overblijft (Brugman and others 1999; Sleuwen van and others 2006). Moeders in Nederland melden over hun eerste kind vaker excessief en veel  huilen, dan moeders over volgende kinderen rapporteren (Wal van der et al 1998).


Pagina als PDF