Richtlijn: Seksuele ontwikkeling (2014)

1. Kader en definities

Conclusies

In dit deel zijn de definities en kaders voor deze richtlijn uiteengezet. Seksuele gezondheid is meer dan de afwezigheid van problemen, er moet ook aandacht zijn voor de positieve aspecten van seksualiteit. De seksuele ontwikkeling is een levenslang proces en begint al in de eerste levensjaren. De lichamelijke, psychosociale en cognitieve ontwikkeling kunnen per kind variëren en zijn afhankelijk van verschillende factoren. Tussen de 0 en 19 jaar zijn er verschillende ontwikkelingsfasen te herkennen.

In deze richtlijn wordt over ‘veelvoorkomend’ en ‘niet veelvoorkomend’ seksueel gedrag gesproken. Seksueel gedrag wat veel voorkomt hoeft echter niet per definitie gezond te zijn en seksueel gedrag wat weinig voorkomt hoeft niet per definitie ongezond te zijn. Voor het adequaat duiden van seksueel gedrag worden specifieke criteria gehanteerd. Deze zijn geïntegreerd in de adviezen voor de JGZ-professional (thema’s 2 en 3).

 

In dit deel worden de definities en kaders voor JGZ-professionals uiteengezet. Wat wordt er verstaan onder: seksualiteit, seksuele gezondheid, seksuele ontwikkeling en seksueel gedrag?

Seksuele ontwikkeling

Tot halverwege de 20e eeuw was er alleen aandacht voor de biologische en fysieke kant van de seksuele ontwikkeling (De Graaf, 2009). Met de opkomst van de ontwikkelingspsychologie (o.a. Erikson) krijgt de psychosociale invalshoek meer voet aan de grond. De laatste decennia worden door onder andere Bancroft en Bronfenbrenner pogingen gedaan om de biomedische en psychosociale invalshoeken meer met elkaar te integreren (De Graaf, 2009). En is er meer aandacht voor de actieve rol van het individu. Het individu reageert niet alleen op invloeden vanuit de omgeving, maar geeft zelf ook betekenis aan ervaringen en inzichten, evalueert en reflecteert en maakt zelf eigen keuzes.

‘De seksuele ontwikkeling start in de vroege kinderjaren en zet zich voort in de puberteit en volwassenheid. De seksuele ontwikkeling bestaat uit een samenspel tussen lichamelijke, cognitieve, psychische, sociale, relationele, ethische, religieuze en culturele factoren. Kinderen en jongeren spelen zelf een actieve rol in hun seksuele ontwikkeling door: (a) te reageren op de omgeving, (b) betekenis te geven aan denkbeelden, emoties en gedragingen en (c) zelf keuzes te maken.’

Seksuele ontwikkelingsdomeinen
De seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren richt zich op de volgende domeinen:

  • De biologische en fysieke ontwikkeling: groei van de geslachtsdelen en primaire en secundaire geslachtskenmerken, lichamelijke veranderingen in de puberteit, lichaams- en zelfbeeld, lichaamsverzorging, (cosmetische) chirurgie, geslachtskenmerken en lichamelijke stoornissen.
  • De psychosociale ontwikkeling, waaronder: seksueel gedrag, seksuele gevoelens (verliefdheid, verlangen, opwinding, orgasme, verslaving en disfuncties), seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderstoornissen, (seksuele) relaties, (seksueel) lichaams- en zelfbeeld (houding, emoties) en omgang met beelden in de media.
  • Vruchtbaarheid, voortplanting, anticonceptie en gezinsvorming.

Volwassen perspectief op seksualiteitsbeleving
Volwassenen kijken vaak vanuit een volwassen perspectief – met alle ervaringen en gevoelens van een volwassen seksualiteitsbeleving – naar de seksuele ontwikkeling of seksueel getint gedrag van kinderen. De seksuele ontwikkeling van een kind kan vanuit dit perspectief een andere invulling of lading krijgen. Echter uit verschillende handboeken en onderzoeken blijkt dat het spelen van seksueel getinte spelletjes door jonge kinderen voortkomt uit nieuwsgierigheid naar het eigen lichaam en het lichaam van anderen (De Graaf, 2003; De Graaf, 2004; De Graaf, 2009; Van der Vlugt, 2012; WHO Regional Office for Europe, 2010). Seksueel spelgedrag draagt daarmee bij aan de ontwikkeling van een gezond lichaamsbesef en een gezonde identiteitsontwikkeling en maakt daardoor onderdeel uit van de ‘normale’ seksuele ontwikkeling.

(Pre)seksuele ontwikkeling?
Op het moment dat kinderen nog niet seksueel actief of seksueel rijp zijn, spreekt men ook wel van een ‘preseksuele ontwikkeling’ (De Graaf, 2003; De Graaf, 2009; Van der Vlugt, 2012; WHO Regional Office for Europe, 2010). Critici geven aan dat het woord ‘pre’ de lading niet dekt en juist de seksuele ontwikkeling bij kinderen op jonge leeftijd niet erkent. Studies laten zien dat kinderen op heel jonge leeftijd seksuele gevoelens of gevoelens van opwinding kunnen hebben. Ook zijn er observatiestudies waarin het aanraken van geslachtsdelen al in de baarmoeder is waargenomen, wat wijst op een seksuele ontwikkeling vanaf de geboorte (De Graaf, 2004). In deze richtlijn wordt daarom de term ‘seksuele ontwikkeling’ gehanteerd voor de seksuele ontwikkeling van 0- tot 19-jarigen.

Seksuele ontwikkelingsfasen
De seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren verloopt in een aantal fasen. Deze fasering loopt niet voor alle kinderen gelijk. De lichamelijke, psychosociale en cognitieve ontwikkeling kunnen per kind variëren en zijn afhankelijk van verschillende factoren. De seksuele ontwikkeling stopt niet na het 19e jaar, maar is een continu, levenslang proces. In algemene zin worden de volgende seksuele ontwikkelingsfasen aangehouden. Grofweg maken we een onderscheid in fasen van 3 à 4 jaar:

  • 0 tot 3 jaar: In de eerste fase van de seksuele ontwikkeling ontwikkelen kinderen hun motoriek (van ongericht naar meer doelgericht) en dalen de hoeveelheden geslachtshormonen in waarde. Kenmerkend is het egocentrisch handelen. Ze ontwikkelen meer zelfbesef en zelfwaardering. Ze zijn voornamelijk bezig met het ontdekken en aanraken van het eigen lichaam, stimuleren de eigen geslachtsdelen en krijgen interesse in het lichaam van anderen. Ze genieten van lichamelijk contact. Ze worden zich bewust van hun eigen sekse, ontwikkelen seksestereotiepe gedragingen en weten welk gedrag bij mannen of vrouwen hoort. 
  • 3 tot 6 jaar: In de tweede fase worden kinderen zich meer bewust van hun eigen lichaam, maar nog niet van sociale normen rondom uiterlijk. Ze vertonen (bijna rigide) seksestereotiepe voorkeuren. Kinderen worden gevoeliger voor sociale regels rondom al of niet toelaatbaar seksueel gedrag. Bijvoorbeeld: ‘Je loopt niet naakt door de kamer als er visite is.’ Ook ontdekken ze eigen en andermans geslachtsdelen door gebruik te maken van fantasie en spel, bijvoorbeeld doktertje spelen, en het stimuleren van de eigen geslachtsdelen. In deze fase gebruiken kinderen ‘vieze’ woorden. Ze weten dat voor de voortplanting een eitje van de vrouw en zaadjes van de man nodig zijn, maar ze weten niet precies hoe het werkt. 
  • 6 tot 9 jaar: In de derde fase kunnen kinderen zich steeds beter inleven in de ander. Vriendschappen worden intenser, ze gaan meer om met kinderen van hun eigen sekse, ze zijn zich meer bewust van sociale regels. Internet begint een (grotere) rol te spelen. De eerste gevoelens van schaamte treden op; zo douchen sommige kinderen liever niet meer in het bijzijn van anderen. Ook kunnen kinderen zich ongemakkelijker voelen en minder vragen over seks stellen. Kinderen kunnen op deze leeftijd eerste gevoelens van verliefdheid ervaren en beschrijven. Ze fantaseren bijvoorbeeld over met wie ze later willen trouwen. 
  • 9 tot 12 jaar: De vierde fase van de seksuele ontwikkeling wordt ook wel de fase van de prepuberteit genoemd. De eerste lichamelijke veranderingen worden zichtbaar, kinderen worden verliefd en sommige kinderen krijgen voor het eerst verkering. De lichamelijke veranderingen zorgen bij veel (pre)pubers voor onzekerheid. Zowel jongens als meisjes kunnen onzeker zijn over hun eigen lichaam. Leeftijdgenoten en vrienden spelen in deze periode een steeds grotere rol. De aanhankelijkheid (naar ouders) neemt af en de zelfredzaamheid neemt toe. Het gebruik van internet neemt toe (70% heeft een eigen profiel). Kinderen hebben meer interesse in seks, maar er zijn onderling grote verschillen. Ze hebben seksuele fantasieën, ze praten meer met vrienden over seks en doen zoen- en masturbatiespelletjes. 
  • 12 tot 15 jaar: In de vijfde fase zitten de meeste kinderen midden in de puberteit. De secundaire geslachtskenmerken groeien, de eerste menarche en spermarche doen zich voor, ze krijgen een volwassen transpiratiegeur en maken een groeispurt door. Meisjes zijn vaker ontevreden over hun eigen lichaam dan jongens. Twee op de vijf meisjes vindt zichzelf te dik of te dun. Jongens zouden gespierder willen zijn, maar zijn meer tevreden over hun geslachtsdelen en lichaam dan meisjes. Zowel jongens als meisjes kunnen onzeker zijn over hun lichaam, vanwege veranderingen in de puberteit. De nieuwsgierigheid naar seksualiteit neemt toe. Kinderen maken massaal gebruik van internet (Facebook, mobiele telefonie, e.d.) De drang naar zelfstandigheid kan voor ruzies met ouders zorgen. Leeftijdgenoten worden belangrijker. Er is een grotere sociale druk op genderstereotiepe gedrag. Homonegatieve gedachten en homofobie kunnen voorkomen, alsook twijfels of verwarring over seksuele oriëntatie. Kinderen hebben wel verkering maar er is nog weinig intimiteit. Ze hebben nog negatieve gevoelens en gedachten over seksualiteit. Jongens masturberen meer dan meisjes en jongens kijken meer naar porno. De meesten zijn nog niet aan seks toe. Ongeveer de helft van de pubers doet in deze fase ervaring op met tongzoenen en sommigen met voelen en strelen. 
  • 15 tot 19 jaar: In de zesde fase in de seksuele ontwikkeling experimenteren jongeren meer met seksualiteit. Deze fase wordt ook wel ‘bijna volwassen’ genoemd. Lichaam en lichaamsbeharing groeien door. Uiterlijk is erg belangrijk maar de onzekerheid neemt af. Jongeren krijgen meer inzicht in zichzelf en anderen en maken zich los van hun ouders. De gevoeligheid voor de sociale norm neemt af, omdat de eigen identiteit zich meer ontwikkelt. Ze ontdekken hun seksuele identiteit en komen meer uit voor hun seksuele voorkeur (coming-out). Relaties (meestal wel kortdurend) worden persoonlijker en intiemer en seks speelt een grotere rol. Contact met erotisch materiaal neemt toe. Jongeren experimenteren meer met seks (aftrekken, vingeren, geslachtsgemeenschap, orale seks en soms anale seks). De helft van de ‘bijna volwassenen’ heeft op hun 17e jaar ervaring met geslachtsgemeenschap. In deze fase lopen jongeren meer risico op een soa, ongewenste zwangerschap en seksueel geweld/seksueel misbruik/seksuele uitbuiting en sommigen ervaren seksuele problemen (pijn bij het vrijen, niet klaarkomen of te snel klaarkomen). Zichzelf leren beschermen tegen soa’s en een ongewenste zwangerschap alsook het leren bewaken en respecteren van wensen en grenzen worden belangrijker. Ze oefenen in deze fase als het ware met relaties en bepalen hoe ver ze willen gaan.

Normaal, gezond en veelvoorkomend seksueel gedrag
Seksueel gedrag en seksueel getinte spelletjes van jonge kinderen kunnen plaatsen binnen de context van normaal, veelvoorkomend en (on)gezond seksueel gedrag vergt een genuanceerde benadering. In deze paragraaf worden de visie en begripsbepaling rondom normaal, gezond en veelvoorkomend seksueel gedrag van jonge kinderen en jongeren nader toegelicht. De hele seksuele ontwikkeling is breder dan alleen het seksuele gedrag.

Onderzoek naar seksueel gedrag
De meeste onderzoeken naar seksueel gedrag van kinderen zijn retrospectief of met behulp van observaties in kaart gebracht. Dergelijk onderzoek is niet vrij van sociaal-culturele waarden en normen. Immers de observator is vaak een volwassene die vanuit een volwassen blik naar kinderen kijkt en gedrag vanuit het eigen referentiekader interpreteert. In huidig onderzoek heerst geen algemene consensus rondom de vraag wat normaal en gezond seksueel gedrag is (De Graaf, 2007). Zo kan seksueel gedrag vaak voorkomen, maar dit zegt niets over de mate waarin dit gedrag een risico of bedreiging voor de seksuele ontwikkeling vormt.

Terminologie: normaal, gezond en veelvoorkomend seksueel gedrag

  • Normaal seksueel gedrag

Wat de een als normaal seksueel gedrag beschouwt, kan een ander als abnormaal of afwijkend bestempelen. De definitie van ‘normaal seksueel gedrag’ is dan ook subjectief. Vaak komt wat als normaal gezien wordt overeen met een norm die binnen een cultuur, maatschappij, gezin of groep aanvaard of geaccepteerd wordt. Abnormaal seksueel gedrag is dan het gedrag wat buiten de normen van de groep of het gezin ligt. De term ‘normaal seksueel gedrag’ wordt om deze reden in de JGZ-richtlijn Seksuele ontwikkeling 0-19 jaar niet gebruikt. In de richtlijn spreken we van veelvoorkomend seksueel gedrag. Daarnaast zijn criteria vastgesteld op basis waarvan bepaald wordt of dit gedrag mogelijk schadelijk of bedreigend is voor de ontwikkeling van het desbetreffende kind.

  • (On)gezond seksueel gedrag

De meeste kinderen ontwikkelen zich op een seksueel gezonde manier en maken op latere leeftijd seksueel gezonde keuzes. Veelvoorkomend seksueel gedrag is niet per definitie gezond seksueel gedrag. Ook is weinig voorkomend seksueel gedrag niet per definitie ongezond. Seksueel gezond gedrag is gedrag wat niet schadelijk is voor het eigen lichaam of psychosociaal welzijn. Gedrag is seksueel ongezond als het een (te verwachten) schadelijk of zorgwekkend risico vormt voor de (seksuele) ontwikkeling. Lichte seksuele grensoverschrijding kan bijgestuurd en gestopt worden, zodat de schade voor de seksuele ontwikkeling beperkt blijft. Ernstige seksuele grensoverschrijding kan schadelijk en bedreigend zijn voor een gezonde seksuele ontwikkeling. De impact hiervan is vooral afhankelijk van de aard, frequentie, ernst en omvang van het seksuele gedrag, de context waarbinnen het gedrag plaatsvond en de relatie met de pleger of dader. Zie ook de JGZ-richtlijn Secundaire preventie kindermishandeling (2010, een update wordt verwacht in 2016).

  • Veelvoorkomend seksueel gedrag en beoordelingscriteria

Seksueel gedrag wat veel voorkomt hoeft niet per definitie ‘gezond’ te zijn en seksueel gedrag wat weinig voorkomt hoeft niet per definitie ‘ongezond’ te zijn. Daarentegen kan uitzonderlijk seksueel gedrag wel een signaal zijn van ervaring met seksueel misbruik, terwijl het gedrag zelf niet grensoverschrijdend is. Om seksueel gedrag goed te duiden en te beoordelen wordt in de richtlijn gebruikgemaakt van het vlaggensysteem (Frans, 2010). In deze richtlijn worden daarnaast ook de criteria beschreven voor de beoordeling van al of niet dwangmatig seksueel handelen/seksuele verslaving. Veel kinderen spelen op jonge leeftijd seksuele spelletjes met elkaar. Dit is veelvoorkomend gedrag en veelal niet schadelijk voor de seksuele ontwikkeling. In hoofdstuk 2 zijn deze criteria gebruikt bij de formulering van acties voor de JGZ-professional.

Seksueel gedrag duiden volgens het vlaggensysteem
Seksueel gedrag van kinderen (evenals seksueel spel met leeftijdsgenoten) dient vrijwillig, met wederzijdse toestemming, zonder dwang of groepsdruk, gelijkwaardig, ontwikkelingsadequaat, contextadequaat en niet pijnlijk of schadelijk te zijn (Frans, 2010). Als aan deze criteria voldaan wordt, is er sprake van gezond seksueel gedrag.

De zes criteria van het vlaggensysteem

  1. Wederzijdse toestemming: wil het kind het zelf, wil het eventuele andere kind het ook, vinden beide kinderen het seksuele gedrag prettig?
  2. Vrijwilligheid: kiest het kind er zelf voor, durft het/is het in staat om nee te zeggen?
  3. Gelijkwaardigheid: zijn het kind en het andere kind even sterk, oud, slim of is er sprake van een machtsverschil?
  4. Ontwikkelingsadequaat: doet het kind niets waar het te jong of te oud voor is, past het seksuele gedrag bij de ontwikkelingsleeftijd van het kind?
  5. Contextadequaat: is het seksuele gedrag van het kind gepast, stoort of choqueert het anderen in de omgeving niet?
  6. Zelfrespect: heeft het kind zicht op de gevolgen van zijn of haar gedrag, neemt het geen risico’s die schadelijke gevolgen kunnen hebben? (Frans, 2010)

Seksueel gedrag wat niet aan alle criteria voldoet
Zodra het seksuele gedrag van kinderen/jongeren niet aan de criteria voldoet, moet de situatie nader bekeken worden. Meestal heeft seksueel gedrag een functie voor het kind. Zo kan het deel uitmaken van de ‘gezonde seksuele ontwikkeling’ en toch als ‘licht grensoverschrijdend’ of ‘zwaarder grensoverschrijdend’ benoemd worden. De meeste kinderen experimenteren met allerlei vormen van gedrag en dus ook met seksueel gedrag. Ze doen dit om hun eigen lichaam te ontdekken, hun eigen wensen en grenzen te ontdekken en om zich sociale regels eigen te maken. Ze provoceren, experimenteren en dienen bijgestuurd te worden door hun ouders. Oftewel ze tasten ook op seksueel gebied grenzen af. Ouders en professionals hoeven zich dan niet direct zorgen te maken. Ouders kunnen dit gedrag bijsturen, door het te benoemen, te begrenzen en uit te leggen waarom ze begrenzen (Frans, 2010). Voor zowel ouders als professionals is het goed om te beseffen dat (jonge) kinderen niet direct na één keer bijsturen het gewenste gedrag vertonen. Er sprake is van ‘ernstig grensoverschrijdend seksueel gedrag’ op het moment dat een kind bepaald gedrag vertoont en niet ontvankelijk is voor bijsturing door de ouders. Hier kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen. Zo kan het ouders soms niet lukken om hun kind bij te sturen omdat zij zelf moeite hebben met de seksuele opvoeding of het praten over seksualiteit met hun kind. Ook kan het seksuele gedrag een signaal zijn voor onderliggende problematiek (Frans, 2010). In dat geval dienen gedragspatronen geobserveerd te worden en moet de betekenis van het gedrag geduid worden. Soms blijkt dat het kind extra informatie nodig heeft of een andere aanpak, voordat het seksuele gedrag stopt. Het is ook mogelijk dat aan het gedrag andere oorzaken ten grondslag liggen. Bijvoorbeeld een gedragsstoornis, een problematische gezinssituatie, (seksuele) kindermishandeling of verwaarlozing (Kaeser, 2000). De JGZ-professional gebruikt de handelingsadviezen uit hoofdstuk 2 om doorverwijzing te bepalen, met als doel: het tijdig signaleren van een niet-optimale seksuele ontwikkeling en het zo nodig inzetten van interventiemaatregelen.

Verschillende gradaties
In het vlaggensysteem wordt onderscheid gemaakt in vier verschillende gradaties van seksueel gedrag. Bij de eerste drie vormen is bijsturing afdoende. De kinderen zijn dan bezig met experimenteren; ze proberen gedrag uit of ontdekken hun lichaam. In het vlaggensysteem zijn deze gradaties gekoppeld aan handelingsadviezen (zie schema hieronder). Zo hoeft er bij gezond seksueel gedrag niet ingegrepen te worden. In sommige gevallen kan het goed zijn om het gedrag te benoemen of te bevestigen. Bij de tweede gradatie (ook wel ‘licht grensoverschrijdend seksueel gedrag’) is afleiden of benoemen en begrenzen afdoende. De ouder kan bijvoorbeeld het kind afleiden met ander speelgoed of het gedrag benoemen, begrenzen en uitleggen waarom de ouder het begrenst. Licht grensoverschrijdend gedrag is belangrijk voor het aanleren van sociale normen. Veel kinderen kunnen dit gedrag vertonen, ze hebben het nodig in hun ontwikkeling (Frans, 2010). De derde gradatie (‘zwaarder grensoverschrijdend seksueel gedrag’) dient beslist bijgestuurd te worden. De ouder benoemt wederom het gedrag, begrenst het en verbind desnoods consequenties aan het gedrag, denk aan bijvoorbeeld een waarschuwing/straf als het gedrag nogmaals voorkomt (Frans, 2010). Bij de laatste gradatie, ‘ernstig grensoverschrijdend seksueel gedrag,’ moet het gedrag verboden worden. Ook moet er ingegrepen worden, zodat dit niet nogmaals voorkomt. Zoals eerder beschreven, is het dan soms nodig dat gedragspatronen geobserveerd worden om de oorzaak van het gedrag te achterhalen. De JGZ-professional gebruikt de handelingsadviezen uit thema 2 om doorverwijzing te bepalen. Onderstaand schema kan als geheugensteun functioneren, met als doel: het tijdig signaleren van een niet-optimale seksuele ontwikkeling en het zo nodig inzetten van interventiemaatregelen.

 

Seksualiteit, seksuele gezondheid

Seksualiteit
Seksualiteit omvat het geheel aan gevoelens, gedachten, opvattingen, fantasieën, verlangens en gedragingen die seksueel getint kunnen zijn. Seksualiteit is verbonden met genderrollen, seksuele oriëntatie, seksuele identiteit, intimiteit, plezier, erotiek en voortplanting. Kinderen beleven hun seksualiteit anders dan jongeren en volwassenen. Vanaf de puberteit, als kinderen geslachtsrijp zijn, gaan kinderen meer relationele en seksuele contacten aan (Van der Vlugt, 2012; WHO Regional Office for Europe, 2010).

Seksuele gezondheid
In de JGZ-richtlijn Seksuele ontwikkeling 0-19 jaar wordt de definitie van seksuele gezondheid gehanteerd die in 2010 is vastgelegd door de World Health Organisation - Regional Office for Europe (Van der Vlugt, 2012; WHO Regional Office for Europe, 2010).

Seksuele gezondheid is een met seksualiteit verbonden toestand van fysiek, emotioneel, geestelijk en sociaal welzijn. Seksuele gezondheid is dus meer dan de afwezigheid van ziekte, disfunctie of zwakte. Seksuele gezondheid wordt vooral vanuit een positieve benadering belicht met ruimte voor seksueel plezier. Seksuele gezondheid beperkt zich niet alleen tot de fysieke gezondheid, maar betrekt hierin ook emotionele en psychosociale elementen. Om seksuele gezondheid te bereiken en te behouden moeten de seksuele rechten van ieder mens worden gerespecteerd, beschermd en uitgevoerd. Dit impliceert onder andere het aangaan van seksuele contacten vrij van dwang, discriminatie en geweld.’

Seksuele rechten van de mens
Soms kan seksueel gedrag binnen een bepaalde maatschappij, cultuur, levensbeschouwelijke overtuiging, gezin of groep als normaal gezien worden, maar wel een bedreiging vormen voor een gezonde seksuele ontwikkeling. Te denken valt bijvoorbeeld aan normen ten aanzien van seksueel gedrag op jonge leeftijd, homonegativiteit, beperking in partnerkeuze of uithuwelijking, genitale verminking (meisjesbesnijdenis), enzovoorts. De seksuele rechten van de mens (Van der Vlugt, 2012; WHO Regional Office for Europe, 2010) vormen in deze gevallen het uitgangspunt voor de categorisering van het seksuele gedrag als gezond, schadelijk of zorgwekkend.

Internationaal zijn seksuele en reproductieve rechten vastgelegd in verdragen die door de meeste landen zijn ondertekend. Deze rechten sluiten aan bij de fundamentele en universele rechten van de mens en dus ook van kinderen en jongeren. De belangrijkste rechten van het individu zijn:

  • De hoogst haalbare standaard van seksuele gezondheid, inclusief toegang tot voorzieningen (anticonceptie, veilige abortus, seksuologische hulp, etc.).
  • Toegang tot en het ontvangen van betrouwbare informatie over seksualiteit.
  • Seksuele en relationele vorming.
  • Vrije partnerkeuze.
  • Respect voor lichamelijke integriteit.
  • Besluit om wel of niet seksueel actief te zijn.
  • Seksuele relaties met wederzijdse instemming.
  • Huwelijk met wederzijdse instemming.
  • Besluit om wel of niet kinderen te krijgen en wanneer.
  • Het nastreven van een bevredigend, veilig en plezierig seksleven.
  • Het verantwoord naleven van deze rechten impliceert dat iedereen de rechten van de ander respecteert.

Schema afkomstig uit (Frans, 2010), pagina 49.

 

GROEN

‘gezonde seksuele ontwikkeling’

GEEL/ORANJE

‘licht grensoverschrijdend’ (nodig om normen te leren)

ROOD

‘zwaar grensoverschrijdend’ (afleren door verbieden)

ZWART

‘ernstig grensoverschrijdend’(ingrijpen noodzakelijk’)   

Actie  geef ruimte in ontwikkeling/ benoem leid af/benoem  benoem  benoem
  bevestig/negeer  begrens  verbied  verbied/grijp in
  leg uit  leg uit  leg uit  leg uit
     observeer  observeer goed  straf of begeleid
         observeer extra

Voorbeelden van seksueel gedrag en gradaties

De onderstaande voorbeelden zijn afkomstig uit de theorie/evidence en praktijksituaties uit de praktijktoets van de JGZ-richtlijn Seksuele ontwikkeling 0-19 jaar. In de eerste kolom wordt de casuïstiek beschreven, in de tweede kolom wordt het gedrag geduid en in de laatste kolom staat het handelingsadvies beschreven, zoals geadviseerd in thema 2 van de richtlijn.

Casuïstiek Gradatie van seksueel gedrag Handelingsadvies

Een jongetje van 5 zoent zijn zusje van 4 op de mond, tijdens ‘vadertje en moedertje’ spelen.

GROEN
Veelvoorkomend en gezond seksueel gedrag, hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling.

 

Er hoeft niet ingegrepen te worden, eventueel kan het gedrag benoemd worden: ‘Ik zie dat jullie leuk aan het spelen zijn.’
 
Een meisje van 6 ‘rijdt’ met haar vagina over meubels, terwijl ze dit doet gaat haar ademhaling sneller en krijgt ze rode wangen. Ze doet dit ook op school in bijzijn van anderen en maakt hier geluid bij.
GEEL/ORANJE
Veelvoorkomend en gezond seksueel gedrag, het meisje ontdekt haar seksuele gevoelens en haar lichaam. Zij doet dit echter ook op school in bijzijn van anderen, buiten een privésituatie (criterium: contextadequaat). Dit meisje dient licht bijgestuurd te worden, sociale regels aan te leren.
Het meisje kan bijgestuurd worden door haar af te leiden of door het gedrag te benoemen en begrenzen, bijvoorbeeld: ‘Ik zie dat je dit fijn vindt. Ik heb liever niet dat je dat doet als andere mensen het kunnen zien, dat is privé en kun je beter op je eigen kamer doen.’
Een jongen van 3 probeert een stukje speelgoed in zijn anus te steken. ROOD
Minder veelvoorkomend gedrag, hoeft niet ongezond te zijn, maar is mogelijk schadelijk voor het kind (criterium: zelfrespect/pijn).
Dit gedrag dient gecorrigeerd en gestopt te worden. Benoem, verbied, leg uit, bijvoorbeeld: ‘Je mag geen kraal in je anus steken, dat kan pijn doen en is gevaarlijk.’ Hier kan nodig zijn om consequenties te verbinden aan het gedrag, bijvoorbeeld: ‘Als het nog een keer gebeurt, mag je niet meer [ straf ].’
Een meisje van 8 dwingt haar broertje van 6 herhaaldelijk mee te doen aan een seksueel spelletje en doet haar broertje hierbij pijn. Ze is herhaaldelijk gestraft voor haar gedrag, maar niet bij te sturen.   ZWART
Seksueel gedrag wat weinig voorkomt, het kind is niet ontvankelijk voor bijsturing en doet een ander kind herhaaldelijk pijn (criteria: vrijwilligheid, wederzijdse toestemming).

Dit gedrag dient gestopt te worden. Hiervoor zijn mogelijk andere interventies en maatregelen gewenst, zoals het observeren van gedragspatronen om de betekenis te achterhalen.

 


Pagina als PDF