Richtlijn: Zindelijkheid van urine en feces (2011)

6. De eerste en tweede lijn, feces

Uitgangsvragen

  • Welke maatregelen zijn er te nemen door de tweede lijn bij fecale incontinentie overdag/’s nachts (medicatie, operatie) per leeftijd?
  • Welke behandeling in de eerste en tweede lijn is het meest (bewezen) effectief:
    a. Wat zijn de succespercentages/prognoses?
    b. Prognostische factoren?

Voor de activiteiten van de eerste en tweede lijn verwijzen we naar de multidisciplinaire richtlijn (Benninga, 2010) en die van de NHG (2010). Hieronder worden deze kort samengevat.

Aanvullend onderzoek

Onderzoek door de huisarts en de kinderarts :

a. De huisarts doet een aanvullende anamnese en lichamelijk onderzoek zoals in de JGZ. Tevens laat de huisarts een poepdagboek invullen. 
b. De huisarts overweegt, in aanvulling, een rectaal toucher bij twijfel over de diagnose (wanneer er slechts een symptoom van obstipatie aanwezig is in plaats van twee). 
c. De huisarts verricht alleen laboratoriumonderzoek en urineonderzoek indien de anamnese daartoe aanleiding geeft.
d. Bij het vaststellen van de diagnose obstipatie heeft een buikoverzichtsfoto geen meerwaarde.
e. Geen standaardonderzoek naar allergie, maar alleen op indicatie (< 3 jaar met belaste familieanamnese en/of atopische klachten).
f. Bij bijkomende symptomen en/of een belaste familieanamnese zal onderzoek gedaan worden naar hypothyreoïdie, coeliakie en hypercalciaemie.
g. Bij kinderen met downsyndroom en obstipatie wordt gericht gezocht naar hypothyreoïdie en coeliakie en bij meisjes met turnersyndroom naar coeliakie.
h. Bij ernstige obstipatie van een zuigeling/kind met een verdenking op de ziekte van Hirschprung wordt een rectumbiopsie verricht door een kinderchirurg of een maag-lever-darmkinderarts.
i. Bij kinderen met solitaire fecale incontinentie bevestigt een normale colonpassagetijd de diagnose (buikoverzichtsfoto in combinatie met radio-opaque markers).

Naar allerlei andere tests bij het stellen van de diagnose is te weinig onderzoek gedaan om tot een oordeel te kunnen komen. Nader wetenschappelijk onderzoek is nodig.

Behandeling

Er bestaan op vele plaatsen in het land poeppoli’s en pipopoli’s (voor urine en feces) waarnaar verwezen kan worden.

In de gespecialiseerde centra wordt ingezet op:

  1. Toilettraining/urotherapie, eventueel gecombineerd met laxantia. Deze zou door een fysiotherapeut uitgevoerd kunnen worden.
  2. Gedragsinterventies.
    Toilettraining in combinatie met een beloningssysteem en vermindering van toiletangst wordt gegeven in combinatie met gedragstherapie of opvoedingsondersteuning van de familie. Hiermee wordt getracht het stressniveau te verminderen, normaal poepgedrag te verkrijgen en zowel kind als ouders te steunen tijdens de behandeling. Het is nodig na te gaan wat de exacte rol is van de onderdelen van deze therapie. Brazelli deed in 2006 een review naar de effecten van cognitieve en gedragstherapie in combinatie met laxantia (Brazelli, 2006). Hieruit kwam dat er enige evidentie is dat de combinatie beter is dan alleen laxantia bij fecale incontinentie op basis van obstipatie (Dijk van, 2008). Bij kinderen met solitaire fecale incontinentie konden geen conclusies worden getrokken.
  3. Fysiotherapie. Het effect van deze therapie in samenhang met het andere therapeutische arsenaal moet nog onderzocht worden.

Andere methoden van behandeling:

  • Biofeedbacktraining.
    Prospectieve studies hebben aangetoond dat de toegevoegde waarde van biofeedbacktraining bij de behandeling van defecatiestoornissen bij kinderen beperkt is (Ginkel van, 2000; Plas van der, 1996; Jorge, 2003; Chiarioni, 2008; Palsson, 2004).
  • Chirurgie.
    Er is geen plaats voor chirurgische ingrepen zoals anale dilatatie of sfincterotomie bij kinderen met fecale incontinentie.
  • Groepstherapie.
    Hierover zijn geen evidence-based conclusies te trekken.

Referenties


Pagina als PDF