Richtlijn: Kindermishandeling (2016)

1. Indeling van kindermishandeling

We kaderen het begrip kindermishandeling in zodat het hanteerbaar wordt. Uit ‘de Rechten van het kind’ kan een definitie van kindermishandeling geformuleerd worden. Het recht van een kind op welzijn is door de Verenigde Naties vastgelegd in het Verdrag van de Rechten van het kind (zie bijlage 1). De Nederlandse regering ondertekende het Verdrag in 1995. In het begin van de twintigste eeuw beschouwde men alleen lichamelijke mishandeling, seksueel misbruik en verwaarlozing als kindermishandeling. Later kwamen daar andere vormen van mishandeling bij. Een indeling in soorten kindermishandeling geeft aan op welke gebieden het voor kan komen, maar geeft onvoldoende aanwijzingen over de begeleiding die nodig is voor het gezin. Daarvoor geeft een indeling naar de ernst en de behandelbaarheid van de pleger meer houvast.

Bij meer dan de helft van de meldingen bestaat de mishandeling al langer dan een jaar op het moment van melding (Hoefnagels, 2001). Het blijkt dat de duur van de mishandeling tot de melding korter is wanneer het kind heel jong is, er sprake is van één pleger, de pleger een grotere relatie-afstand heeft tot het kind en als de melder een professional is (Hoefnagels, 2001).

Definitie van kindermishandeling

Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.

Begrippen ruim interpreteren
De term 'ouders' duidt op de biologische ouders, maar ook op verzorgers, zoals stiefouders, adoptiefouders en pleegouders. Door de toevoeging 'andere personen tot wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat' zijn ook andere personen in beeld van wie het kind afhankelijk is voor aandacht, bescherming en verzorging. Bijvoorbeeld beroepskrachten die een kind een deel van de tijd onder hun hoede hebben, zoals peuterspeelzaalleidsters, leerkrachten, groepsleiders en sporttrainers.

De term 'onvrijheid' geeft aan dat het ook kan gaan om andere bekenden c.q. verzorgers van het kind, zoals familie en buren, die hun machtsoverwicht misbruiken.

Meer omvattend dan alleen lichamelijk geweld
Dat kindermishandeling meer omvat dan alleen lichamelijk geweld staat expliciet in de definitie: het gaat om 'elke vorm van voor het kind bedreigende en gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard'. Dat ook verwaarlozing tot kindermishandeling gerekend wordt, blijkt uit de zinsnede 'actief of passief opdringen'. Deze term houdt bovendien in dat het niet noodzakelijk is dat ouders hun kind bewust slecht behandelen.

Ruimte voor discussie: achtergrondkennis noodzakelijk
De schade als gevolg van mishandeling kan zich op verschillende manieren voordoen: 'in de vorm van fysiek of psychisch letsel'. Het gaat dus niet alleen om zichtbare schade, zoals blauwe plekken of brandwonden. Kindermishandeling kan ook aanzienlijke geestelijke schade veroorzaken.

Voor de interpretatie van een handeling 'waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend', is achtergrondkennis over de gevolgen van kindermishandeling noodzakelijk. Vooral de subjectieve omschrijving 'ernstige schade' en de woordcombinatie 'dreigt te worden berokkend' bieden ruimte voor discussie.

Bij voortduring: risico op schade
In de praktijk is niet altijd gemakkelijk in te schatten of het opvoedingsgedrag van de ouders ernstige negatieve gevolgen heeft voor het kind. Schade die dreigt te worden berokkend is niet aantoonbaar. Toch zijn handelingen die op den duur voor grote problemen kunnen zorgen reden om te spreken van kindermishandeling. Het gaat bij kindermishandeling niet alleen om een eenmalig voorval dat ernstige schade oplevert, maar vooral om gedragingen die deel uitmaken van het opvoedingspatroon van ouders en door hun stelselmatige karakter schade veroorzaken.

De Nederlandse wet

Het Burgerlijk Wetboek geeft in artikel 1:247 de volgende omschrijving van ouderlijk gezag en opvoeding:

  • Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.
  • Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.

Omdat bij elke vorm van kindermishandeling grensgebieden bestaan tussen wel of geen kindermishandeling volgt de richtlijn de volgende leidraad:

  • In Nederland geldt de Nederlandse wet. Volgens de Nederlandse wet is besnijdenis van meisjes verboden. Ook als sommige bevolkingsgroepen dit geen kindermishandeling vinden wordt het in deze richtlijn wel als zodanig beschouwd, omdat de wet dat stelt. Anderzijds is de eveneens pijnlijke besnijdenis van jongens in Nederland niet bij wet verboden. Het wordt in deze richtlijn dan ook niet als kindermishandeling beschouwd.
  • De gezondheidstoestand en de veiligheid van het kind zijn bepalend. Volgens ‘de meldcode voor medici inzake kindermishandeling’ geldt: zodra er bij het kind lichamelijke of psychische schade ontstaat of kan ontstaan tengevolge van de handelingen of nalatigheid van de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, is er sprake van kindermishandeling (KNMG, 2008). De Meldcode van de KNMG geeft duidelijkheid over wat er van een arts wordt verwacht bij (vermoedens van) kindermishandeling. Vergeleken met de Meldcode uit 2002 is tot een belangrijke wijziging besloten: het uitgangspunt ‘zwijgen, tenzij’ is vervangen door het uitgangspunt ‘spreken, tenzij’ (KNMG, 2008)*.

Het herstellen van de relatie tussen kind en ouders wordt bij de aanpak van kindermishandeling in het gezin over het algemeen verkozen boven het opleggen van straf. Voor de JGZ staan de belangen van het kind voorop. Niettemin moet rekening worden gehouden met een aantal artikelen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Strafrecht (WvSr) naast de voor de diverse beroepsgroepen geldende wetten en meldcodes (zie bijlage 2). Nadere informatie over de juridische kaders waarmee de JGZ bij kindermishandeling te maken heeft, is te vinden in thema 8.

*In 2009 zal de meldcode kindermishandeling van de V&VN verschijnen.

Indeling van kindermishandeling

Kindermishandeling is in te delen naar vorm, naar de ernst en naar de aard van de pleger. Deze indeling is bepalend voor de hulp die geboden zal worden. Belangrijke vragen voor het hulpaanbod zijn: Is het kind in levensgevaar? Wat zijn de achtergronden van de kindermishandeling? Welke hulp is noodzakelijk voor kind en ouders?

Indeling naar vorm
Kindermishandeling is onder te verdelen in vijf vormen. In de praktijk komen vaak verschillende vormen van mishandeling tegelijk voor (Browne et al., 2002). Voor de signalen van kindermishandeling zie bijlage 3. De vijf vormen van kindermishandeling zijn:

  • lichamelijke mishandeling
  • lichamelijke verwaarlozing
  • psychische mishandeling
  • psychische verwaarlozing
  • seksueel misbruik

Lichamelijke mishandeling
Van lichamelijke kindermishandeling is sprake als de dader lichamelijk geweld tegen het kind gebruikt zoals slaan, schudden, schoppen, bijten, knijpen, krabben, het toebrengen van brandwonden, laten vallen, et cetera. JGZ-medewerkers zullen bij kinderen meestal geen zichtbare, recente letsels vinden. Een kind met een letsel zal over het algemeen niet door de JGZ worden behandeld, maar door de huisarts of de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Daar zal onderzocht worden of het verhaal van de ouders klopt met de aard van het letsel. Hierbij wordt gekeken naar: Soort letsel, Plaats van het letsel, Uiterlijke kenmerken, Tijd van het letsel, Oorzaak van het ongeval, Veroorzaker van het ongeval, Anderen erbij aanwezig; Maatregelen genomen door ouders en verzorgers, Oude letsels (SPUTOVAMO). Deze methode van de kinderartsen is een gemakkelijk hulpmiddel voor de JGZ bij de beoordeling van letsels (Aarsen et al., 2000).

Bijzondere vormen van lichamelijke kindermishandeling
Shaken baby syndroom
Het lichaam van een baby is zeer kwetsbaar, omdat nog niet alle spieren en botten zo ontwikkeld zijn dat zij optimale bescherming bieden. Het heen-en-weer schudden van een baby is dan ook uiterst riskant. In het relatief grote babyhoofdje, dat bij het schudden door de slappe nek heftig heen-en-weer beweegt, kan hersenschade ontstaan, die kan leiden tot neurologische afwijkingen, zoals verlammingsverschijnselen, blindheid of andere zeer ernstige gevolgen. Hoe jonger het kind, des te ernstiger zijn de gevolgen.

Nagebootste stoornis bij volmacht (Münchhausen-by-proxy-syndroom)
De aandoening wordt tegenwoordig ook wel Pediatric Condition Falsification (PCF) of Factitious (nagebootst) Disorder by Proxy (FDP) genoemd (Ayoub et al., 2002). PCF is een complexe manier van kindermishandeling waarbij ouders fysieke of psychische klachten bij het kind nabootsen (fabrication), direct klachten veroorzaken (induction), klachten verzinnen of aanpraten (verbal fabrication) en/of bestaande klachten uitvergroten (exaggeration). De ouder houdt artsen voor dat het kind een ziekte heeft waarvoor medische behandeling nodig is. De ouder misbruikt het kind om zelf aandacht te krijgen. In een literatuuroverzicht bleek de mortaliteit 6 % (Sheridan, 2003).

Meisjesbesnijdenis
Bij meisjesbesnijdenis worden de uitwendige geslachtsorganen van meisjes van 5-12 jaar besneden. Een besnijdenis kan in uitgebreidheid verschillen. De minst ingrijpende variant is die van een incisie in de voorhuid van de clitoris. Bij een ‘faraonische’ besnijdenis of infibulatie worden clitoris en kleine schaamlippen verwijderd en de grote schaamlippen aan elkaar gehecht. Hierdoor blijft slechts een minimale (millimeters grote) opening over om urine en menstruatiebloed af te voeren.

Gevolgen: beleving seksualiteit en complicaties
De infibulatie heeft ernstige gevolgen voor de beleving van de seksualiteit. Daarnaast kunnen infecties en complicaties tijdens de bevalling (uitdrijvingsstoornissen, fistelvorming, rupturen, incontinentie) optreden. Ook bij een kleine incisie in de voorhuid van de clitoris kunnen complicaties en functionele gevolgen voorkomen.

Culturen
De betekenis van het uitvoeren van een besnijdenis is verbonden met de achtergrond(en) en betekenissystemen van bepaalde culturen. Het komt voor in twintig Afrikaanse landen en bij bevolkingsgroepen in een aantal landen in het Nabije Oosten en in Azië. In Somalië, Djibouti, Noord-Soedan en Mali worden bijna alle meisjes besneden en wordt veelal de meest ingrijpende vorm (infibulatie) toegepast (www.meisjesbesnijdenis.nl).

Tendens om ingreep te veroordelen
Frankrijk, Engeland en Zweden kennen inmiddels wetgeving die de ingreep, in welke vorm dan ook, strafbaar stelt (Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 2005). Ook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) neemt het standpunt in dat de praktijk van vrouwenbesnijdenis in Afrikaanse landen verboden dient te worden. In het algemeen bestaat er een tendens (ook in Afrikaanse landen) om de ingrepen te veroordelen, getuige het feit dat in 1979 nog werd gepleit voor het laten uitvoeren van weinig mutilerende vormen door artsen, terwijl momenteel het Inter-Afrikaans Comité (waarin de nationale comités betreffende vrouwenbesnijdenis samenwerken) iedere ingreep als mutilerend beschouwt en derhalve verwerpt. Ook de Somalische regering (en Somalische vrouwenorganisaties in Nederland) onderschrijven dit afwijzende standpunt.

Meisjesbesnijdenis – vrouwelijke genitale verminking
De WHO gebruikt voor meisjesbesnijdenis de term vrouwelijke genitale verminking om daarmee uit te drukken dat het een ontoelaatbare handelwijze betreft. De term is in deze richtlijn overgenomen. Daar waar nodig, is de term (meisjes)besnijdenis ter verduidelijking gehandhaafd.

Ouders die hun dochters laten besnijden, denken dat besnijdenis het beste is voor hun kind. Zij willen hun dochters niet mishandelen en zij vinden dat zij dat ook niet doen. De JGZ moet een gesprek voeren met de ouders die mogelijk van plan zijn om hun dochter te laten besnijden. In dit gesprek geeft de JGZ voorlichting over de Nederlandse wet en over de gevolgen van meisjesbesnijdenis (zie bijlage 9).

Lichamelijke verwaarlozing
Bij lichamelijke verwaarlozing heeft de ouder geen oog voor het lichamelijk welzijn van het kind. Hij verwaarloost de verzorging op het gebied van voeding, lichamelijke verzorging, hygiëne en kleding. Andere signalen zijn: het niet toedienen van noodzakelijke medicatie, geen enkele aandacht voor de veiligheid van de leefomgeving van het kind, het kind regelmatig onbeheerd alleen laten en de verzorging van het kind veronachtzamen. Verwaarlozing kan zo ver gaan dat ouders geen arts bezoeken als de situatie er duidelijk wel om vraagt. Geen gebruikmaken van de diensten van de JGZ kán een signaal zijn van lichamelijke verwaarlozing.

Psychische mishandeling
Onder psychische mishandeling vallen verbale dreigingen, vernederingen, sociale isolatie, intimidatie en onredelijke eisen. Bij psychische mishandeling leeft het kind in angst en onzekerheid door bijvoorbeeld verbaal geweld: het kind wordt regelmatig uitgescholden, het krijgt herhaaldelijk te horen dat het niet gewenst is of de ouder dicht het kind alleen maar stommiteiten toe. Overigens gaat het niet alleen om negatieve opmerkingen tegen het kind zelf, maar ook om denigrerende uitlatingen tegenover anderen in de aanwezigheid van het kind. Een ouder kan een kind ook psychische schade toebrengen door het bewust te negeren.

Kinderen die getuige zijn van familiaal huiselijk geweld (FHG)
Een kind getuige laten zijn van huiselijk geweld is een vorm van kindermishandeling (Geurts, 2005). Hiervoor neemt de aandacht de laatste jaren toe. Binnen het gezin kunnen ouders, partners van de ouders, maar ook broers en zusters, andere familieleden of verzorgers de plegers van geweld zijn. Die situaties kunnen ook schade bij het kind tot gevolg hebben. Bovendien zijn er kinderen die én getuige zijn van gezinsgeweld én zelf mishandeld worden (CBO, 2008).

Psychische verwaarlozing
Positieve aandacht is onontbeerlijk voor een goede geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. Bij psychische verwaarlozing schiet de ouder doorlopend tekort in het geven van aandacht. Het kind mist liefde, warmte en bescherming. Cognitieve verwaarlozing, bijvoorbeeld een kind niet naar school laten gaan, is ook een vorm van psychische verwaarlozing.

Seksueel misbruik
Het gaat bij seksueel misbruik om alle opgedrongen seksuele gedragingen van een volwassene of een adolescent aan een kind. In Nederland is seksueel contact met een kind jonger dan 12 jaar strafbaar. Ook contact met een jongere tussen de 12 en 16 jaar is strafbaar, maar de politie komt alleen in actie als aangifte wordt gedaan en de jongere een klacht indient.

‘Grooming’ en bedreiging
Een volwassene die seksueel contact heeft met een minderjarige (jonger dan 18 jaar) die afhankelijk is van hem, bijvoorbeeld een ouder met een kind of een docent met een leerling, is strafbaar (Frenken, 2001). Het kind wordt gebruikt om de seksuele behoeften van de volwassene of de adolescent te bevredigen.

Bij seksueel misbruik is vaak sprake van de combinatie van ‘grooming’ en bedreiging. Onder ‘grooming’ wordt verstaan: hofmakerij, zoals ‘Wij hebben samen een geheimpje’, ‘Jij bent papa’s eigen meisje’. Na de grooming volgt de bedreiging: ‘Papa moet naar de gevangenis als je erover praat’, ‘Mama wordt erg verdrietig als zij ons geheimpje weet.’ Het kind kan de gedragingen van de misbruiker niet weigeren door het lichamelijke of relationele overwicht, de emotionele druk, of door dwang en geweld.

Risicofactoren
Wat seksueel misbruik betreft zijn er een aantal specifieke risicofactoren:

  • het extra kwetsbare kind
  • het gezin
  • de pleger

Het extra kwetsbare kind
Geen enkel kind is bij machte om in te gaan tegen een vertrouwde volwassene die misbruik pleegt. Extra kwetsbaar is een kind dat verstandelijk niet in staat is om zich te verweren. Uiteraard geldt dit voor elk kind in de eerste levensjaren. Maar ook een ouder kind met een verstandelijke beperking of met psychische of psychiatrische problemen loopt extra risico als een volwassene seksuele toenadering zoekt.

Een kind met een lichamelijke handicap loopt extra risico wanneer het voor de lichamelijke verzorging van anderen afhankelijk is. Wanneer het kind bijvoorbeeld niet in staat is om zichzelf te wassen, is lichamelijk contact onvermijdelijk. Een volwassene met verkeerde bedoelingen kan die momenten misbruiken om seksuele bevrediging te zoeken.

Het gezin
Seksueel misbruik van kinderen vindt vaker dan men denkt binnen het gezin plaats. Het is de ouder, een ander gezins- of familielid of een huisvriend die het misbruik pleegt. Het misbruik kan jaren voortduren, omdat de huiselijke omgeving de mogelijkheid biedt om het verborgen te houden. Bovendien blijft het kind zwijgen omdat het loyaal wil zijn tegenover de ouders, omdat het gevoelens van angst en schaamte heeft of omdat het bang is voor fysiek geweld.

Meisjes die door een stiefvader of door een broer seksueel misbruikt zijn, krijgen minder steun van hun moeder dan wanneer de vader de pleger is. Bij seksueel misbruik door een broer of een stiefvader moet de moeder een keus maken tussen loyaliteit aan haar dochter of aan haar zoon of nieuwe partner.

Bij seksueel misbruik door de vader woont de vader in veel gevallen al elders als het misbruik blijkt (Cyr et al., 2002). Bij echtscheidingen blijken de beschuldigingen van de moeder van seksueel misbruik door de vader in 35-50 % van de gevallen niet op waarheid te berusten. De moeder doet haar aangifte vaak te goeder trouw op grond van een verkeerde interpretatie van wat het kind vertelt (Thoennes en Tjaden, 1990).

Verstoorde gezinsverhoudingen
De gezinsomstandigheden zijn op zich niet bepalend of seksueel misbruik plaatsvindt of niet. Hooguit bieden die omstandigheden te weinig bescherming voor het kind. Er zijn gezinnen waar seksueel misbruik één van de uitingen is van duidelijk verstoorde verhoudingen in het gezin. Seksueel misbruik kan zich ook voordoen in een gezin waar verder niets aan de hand lijkt te zijn.

Er zijn extreme situaties waarin beide ouders het kind misbruiken en zelfs personen van buiten het gezin aanzetten tot misbruik van hun eigen kind. Maar meestal is het één van de ouders die het misbruik pleegt en de momenten zo weet te kiezen dat de andere ouder niets door heeft. Ook oudere broers en zussen zijn mogelijke plegers van seksueel misbruik. Vaak is er dan sprake van verstoorde gezinsverhoudingen of is de broer of zus zelf slachtoffer van mishandeling, verwaarlozing of misbruik.

Schaamte is in sommige niet-westerse culturen een essentieel onderdeel van de sociale leefwijze. De familie-eer staat zo hoog in aanzien dat over seksueel misbruik wordt gezwegen. Daarnaast geldt in sommige culturen dat een meisje alleen huwbaar is als zij haar maagdelijkheid nog heeft. Dat maakt gedwongen geslachtsgemeenschap voor een meisje extra pijnlijk.

De pleger
Zowel mannen als vrouwen plegen seksueel misbruik, maar mannen vaker dan vrouwen (Brown et al., 2002).

Indeling naar ernst  
Kindermishandeling is altijd ernstig, maar voor hulpverleners is het van belang om een idee te hebben van de mate van kindermishandeling. In alle gevallen van kindermishandeling zet de pleger het welzijn van het kind op het spel. Baeten en Willems hebben een vijfpuntsschaal opgesteld om de ernst van de mishandeling aan te geven (Baeten en Willems, 2004):

  1. licht
  2. matig
  3. ernstig
  4. zeer ernstig
  5. (bijna) fataal

De indeling geldt als leidraad voor de beslissingen van de JGZ, naast de indeling van het ministerie van Justitie (ministerie van Justitie, 2003) (zie bijlage 4).
De zogenaamde ‘lichte’ vorm van mishandeling komt voor bij straf of bij maatregelen om het kind discipline bij te brengen. Bij het onderscheid tussen straf en mishandeling spelen de volgende factoren een rol:

  • ernst van de schade;
  • mate van gebruikt geweld;
  • relatie tussen de leeftijd van het kind en de straf;
  • frequentie van de straf.

Indeling naar aard van de pleger
De hulpverlening hangt samen met de aard van de pleger.

Ouders die mishandelen door onvoldoende kennis over de normale ontwikkeling en de opvoeding van een kind
Externe hulp van opvoedingsdeskundigen via het Bureau Jeugdzorg (BJZ) of het AMK is hier aangewezen om de opvoedkundige kennis van ouders te vergroten. Hierbij kan de JGZ informatie verschaffen, begeleiding geven en verwijzen.

Ouders die mishandelen onder druk van de omstandigheden
Externe hulp via het BJZ of het AMK is nodig om de draaglast in overeenstemming te brengen met de draagkracht van het gezin. Ook hier is de rol van de JGZ informatie verschaffen, begeleiding geven en verwijzen.

Moeilijk behandelbare plegers
In deze groep vallen plegers die plezier beleven aan het opzettelijk mishandelen of kinderen seksueel misbruiken (Eaton, 2003; Southall et al., 2003). Het dwingen van jonge kinderen tot prostitutie door volwassenen of door leeftijdgenoten (loverboys) valt ook in deze categorie.
Mishandelende ouders met een verslaving, met een psychiatrische stoornis of met een verstandelijke handicap zijn moeilijk behandelbaar. Kindermishandeling door deze groepen plegers dient de JGZ zo snel mogelijk te melden bij het AMK.
In literatuur over seksueel misbruik van kinderen wordt vaak verwezen naar het 'four preconditions model' van Finkelhor (Finkelhor, 1984). In dit model worden psychologische en sociologische factoren bij de pleger die een rol kunnen spelen bij seksueel misbruik van kinderen, onderverdeeld in vier groepen:

  1. Motivatie van de pleger
    De motivatie van de pleger is gelegen in één of meer van de volgende drie componenten:
    - de emotionele behoeften van de potentiële pleger passen bij de kenmerken van het kind;
    - de potentiële pleger kan seksueel opgewonden raken door het kind;
    - er is sprake van blokkades bij de potentiële pleger die het realiseren van emotionele en seksuele behoeftebevrediging met een volwassene in de weg staan.
    - Een eenduidige reden waarom iemand tot seksueel misbruik van een kind in staat is, is niet te geven. Het kan zijn dat de misbruiker als kind emotioneel verwaarloosd of zelf misbruikt is. Hij compenseert mogelijk het emotionele gemis met seksuele bevrediging. Het stereotype beeld van een vader die zijn dochter misbruikt, omdat de moeder niet aan zijn seksuele verlangens weet te voldoen, verklaart onvoldoende. Er zijn ook andere factoren aanwezig die tot misbruik van het kind aanzetten. Duidelijk is dat iemand die een kind misbruikt zich niet of nauwelijks in dat kind kan inleven en geen besef heeft van wat het kind doormaakt. De asymmetrie van de relatie wordt ontkend. De pleger vergoeilijkt vaak het misbruik en stelt goede bedoelingen met het kind te hebben. Vaak gelooft de pleger dat het kind het ook zelf wilde.
  2. Interne inhibitie
    Er zijn in de persoon van de pleger drempels aanwezig die overwonnen moeten worden om daadwerkelijk tot misbruik over te gaan, bijvoorbeeld in meer of mindere mate het besef dat misbruik van kinderen niet acceptabel is. Het wegvallen van de drempels maakt de weg vrij voor de pleger om seksueel misbruik te plegen. Het gebruik van alcohol of drugs kan bijdragen tot het verlagen van deze drempels.
  3. Externe inhibitie
    Hier gaat het om drempels van buitenaf die de drang tot het plegen van misbruik onderdrukken, zoals de gezinssamenstelling, het sociale netwerk, maatschappelijke sancties en het toezicht op het kind.
  4. Verzet van het kind
    Dit betreft de weerbaarheid van het kind. Het gaat hier niet alleen om het daadwerkelijke verzet, maar ook om de uitstraling van het kind. Plegers hebben snel door wanneer een kind kwetsbaar is. Zij manipuleren het in een situatie waarin zij het misbruik kunnen plegen. Die kwetsbaarheid wordt extra in de hand gewerkt door emotionele verwaarlozing. Dat wil niet zeggen dat kinderen die weerbaar zijn, niet misbruikt worden. De volwassene heeft overwicht en machtsmiddelen tot zijn beschikking om het misbruik af te dwingen. Het kind heeft vaak weinig mogelijkheden om zich hier tegen te verzetten.

Problemen bij de indeling van kindermishandeling
De voorafgaande indeling is duidelijk, maar geeft in de grensgebieden tussen wel of geen kindermishandeling toch beslisproblemen.

Lichamelijke mishandeling lijkt duidelijk: de meeste mensen vinden een tik geen mishandeling, maar een aframmeling wel. De intentie en de intensiteit van het fysieke geweld, de duur en de frequentie bepalen of er sprake is van kindermishandeling.

Seksueel misbruik lijkt ook duidelijk, maar de grens tussen een aai of een ongewenste intimiteit is soms moeilijk te trekken. De intentie van de pleger en de gevoelens van het slachtoffer zijn hierbij van belang. Ook is vaak sprake van een combinatie van vormen van kindermishandeling.

Eigen normen
Wat onder verwaarlozing valt, is ook afhankelijk van de eigen normen. Wat voor de ene ouder ver over de schreef is, is voor de andere ouder normaal, bijvoorbeeld kleuters die nooit voor tien uur ’s avonds naar bed gaan. De fitheid van het kind is hier bepalend voor het oordeel: kindermishandeling of geen kindermishandeling. Kinderen om religieuze redenen niet laten vaccineren kan beschouwd worden als verwaarlozing. Normatieve en educatieve verwaarlozing vallen ook onder emotionele verwaarlozing: de ouder brengt het kind geen normen óf criminele normen bij.

Elke cultuur heeft eigen normen. Daardoor zullen verschillen blijven bestaan tussen culturen over waar de grens ligt tussen wat wel en wat geen verwaarlozing genoemd moet worden. De hulpverlener doet er verstandig aan de heersende opvattingen van de (Nederlandse) omgeving over wat het beste is voor het kind niet uit het oog te verliezen.

Schatting van de omvang van kindermishandeling

Uit een inventarisatie in de Verenigde Staten binnen de kinderbescherming, de jeugdhulpverlening en instellingen als scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen en politie bleek dat bij 1,6 % van alle kinderen sprake was van kindermishandeling. Dit percentage was een ondergrens. Het betrof namelijk alleen die gevallen die bij genoemde beroepskrachten bekend waren.

Recente cijfers
Als aangenomen wordt dat in Nederland ook 1,6 % van de kinderen mishandeld wordt, dan betekent dit dat tenminste 80.000 kinderen per jaar het slachtoffer zijn van kindermishandeling in ons land (Baartman, 2005). Recentere cijfers van kindermishandeling in Nederland zijn afkomstig uit onderzoek van de Universiteit Leiden (de NMP-studie) en uit het scholierenonderzoek bij de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast zijn gegevens van de jaarlijkse registratie van adviezen en meldingen over kindermishandelingen bij de AMK’s beschikbaar.

NMP-studie komt hoger uit
De NMP-studie 2005 registreerde kindermishandeling die in een periode van drie maanden was gemeld bij het AMK of andere instanties (politie, rechtbank), of werd gesignaleerd bij huisarts, school, et cetera. (Van IJzendoorn et al., 2007). Op basis hiervan schatte men het aantal mishandelde kinderen op ruim 100.000 per jaar. Gezinnen waar kindermishandeling vaker voorkwam dan in de doorsnee populatie bleken vooral gezinnen met zeer lage sociaal economische status (zeven keer vaker), met werkloosheid (vijf keer vaker) en eenoudergezinnen (drie en een half keer vaker).

Scholierenonderzoek: nog hogere schatting
In het scholierenonderzoek over mishandeling vulden leerlingen uit de klassen 1 t/m 4 (12 tot 17 jaar, n=1.854) van veertien scholen voor Voortgezet Onderwijs verspreid over het land een vragenlijst in (Lamers-Winkelman et al., 2007). Een derde van de kinderen gaf aan ooit een vorm van mishandeling te hebben ondergaan. Meisjes bleken een twee keer zo grote kans op mishandeling te hebben als jongens; allochtone kinderen twee keer vaker dan autochtone kinderen. Wanneer de gevonden incidentiegegevens naar de totale populatie van Nederlandse scholieren uit die leeftijdscategorie worden geëxtrapoleerd, komt men op een schatting van 160.700 kinderen die in het laatste jaar zijn mishandeld. Deze schatting betekent dat ongeveer 3% van alle kinderen mishandeld wordt (IJzendoorn et al., 2007; Lamers-Winkelman et al., 2007; CBO, 2009).

Omvang seksueel misbruik van kinderen in Nederland
Het enige grootschalige onderzoek in Nederland naar de omvang van seksueel misbruik is eind jaren tachtig uitgevoerd (Draijer, 1988). Draijer onderzocht de omvang van seksueel misbruik van meisjes door verwanten. Dit was een retrospectief onderzoek: Draijer vroeg 1054 vrouwen tussen de 20 en 40 jaar naar ervaringen met seksueel misbruik voor hun 16e levensjaar. Deze methode heeft enkele nadelen. De uitkomsten zijn afhankelijk van de manier waarop de ondervraagden hun jeugdervaringen interpreteren. Verder kan een volwassene zich moeilijk uitspreken over gebeurtenissen die zich in de eerste twee levensjaren hebben afgespeeld.

Melding van opgedrongen seksuele gedragingen
Het onderzoek van Draijer leverde de volgende resultaten op: Van alle ondervraagden zei 15,6 % dat zij een of meerdere keren opgedrongen seksuele gedragingen van verwanten hadden ervaren. Verder maakte 24,4 % van de vrouwen melding van opgedrongen seksuele gedragingen door niet-verwanten. In totaal meldde 34 % van de geïnterviewde vrouwen voor hun 16e levensjaar een of meerdere malen het slachtoffer van dergelijk misbruik te zijn geweest.

Verwanten als plegers van misbruik
Van alle verwanten die van misbruik werden beschuldigd bestond een kwart uit broers, een kwart uit ooms en bijna 20 % uit vaders of vaderfiguren. Daarnaast werden onder meer zwagers, grootvaders en neven als pleger van het misbruik genoemd. In recent Nederlands onderzoek naar kindermishandeling werd seksueel misbruik bij meisjes in 4,4 % en 8 % van de gevallen aangegeven (Van IJzendoorn et al., 2007, Lamers-Winkelman et al., 2007).

Geen Nederlands onderzoek onder jongens
Voor seksueel misbruik van jongens heeft een soortgelijk onderzoek als dat van Draijer in Nederland niet plaatsgevonden. De geschatte percentages lopen uiteen van 9 tot 20 % (Van den Broek, 1991). In een recent artikel van Valente (2005) worden iets lagere percentages gevonden: 4 % tot 16 %, afhankelijk van de onderzoeksgroep, de wijze waarop de data werden verzameld, en de definities van seksueel misbruik. Buitenlandse studies tonen aan dat 3 tot 9 % van de jongens seksueel misbruikervaringen kent, meestal gepleegd door mannen buiten de familiekring (Frenken, 2001).

Een Amerikaans overzicht van zestien onderzoeken komt op een gemiddelde prevalentie van seksueel misbruik van 22,3 % bij meisjes en van 8,5 % bij jongens (Gorey en Leslie, 1997).

Beschouwing

In het grijze gebied tussen wel en geen kindermishandeling geven de rechten van het kind, de Nederlandse wet, de meldcodes van VWS en de KNMG en de huidige richtlijn enig houvast aan een professional die met een vermoeden van kindermishandeling geconfronteerd wordt. De omvang van kindermishandeling in Nederland dient, ondanks recente onderzoeken, beter in kaart gebracht te worden.

Referenties


Pagina als PDF