Richtlijn: Kindermishandeling (2016)

3. Als je je zorgen maakt - Aanbevelingen

  • Let op! De huidige Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling (incl. het afwegingskader) is nog niet opgenomen in de JGZ Richtlijn Kindermishandeling (2016). De landelijke Meldcode is leidend. Het afwegingskader is wel opgenomen in de meldcode van de verschillende beroepsgroepen. Kijk hiervoor op deze pagina. De JGZ Richtlijn Kindermishandeling zal medio 2023 in herziening gaan.

In dit thema worden algemene handelingsadviezen gegeven bij signalen en vermoedens van kindermishandeling. Als kapstok dient de wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling uit 2013.
De handelingsadviezen ten aanzien van een aantal specifieke thema’s (Voor de geboorte, Abusive Head Trauma, No show, VGV) zijn in de thema’s 7, 8, 11 en 13 ondergebracht.

Aanbevelingen

Vroegsignalering
Stel standaard bij ieder JGZ-contactmoment neutraal geformuleerde vragen aan ouders en jeugdigen over het welzijn en de veiligheid in het gezin, vanaf de voorgaande keer dat de jeugdige door de JGZ gezien is.

In de JGZ Richtlijn Kindermishandeling staat de aanbeveling om het kind een minimaal aantal keren bloot te zien. De praktijk gaat hier verschillend mee om. De richtlijn start in 2023 met een herziening. Dit punt wordt meegenomen in de herziening.

Jonge kinderen tot 4 jaar moeten minimaal één keer per jaar door de JGZ bloot (volledig ontkleed) worden gezien en jeugdigen vanaf 4 jaar daarna nog minimaal twee keer bloot (waarbij het ondergoed aangehouden kan worden) tijdens contactmomenten zoals die gedefinieerd zijn in het Landelijk Professioneel Kader.
Bij jeugdigen die al tot een risicogroep behoren, is er vanzelfsprekend een noodzaak om hen vaker te zien en vinger aan de pols te houden.  
Het is tevens belangrijk dat jeugdartsen zich naar de kinderopvang en het onderwijs actief opstellen als gesprekspartner wanneer deze zorgen hebben op basis van lichamelijke signalen bij jeugdigen. In dat geval dient de JGZ-organisatie, afhankelijk van de ernst en eventueel reeds in gang gezet onderzoek of hulp, de jeugdige binnen één dag tot maximaal twee weken in een face-to-face contact te zien, en dan dus ook bloot.  

Overwegen
Overweeg altijd bij alles wat je als afwijkend, opvallend of zorgelijk opmerkt bij jeugdigen en hun ouders, betreffende psychosociale omstandigheden, gedrag en ontwikkeling, psychische gesteldheid en fysieke kenmerken: kàn hier sprake zijn van kindermishandeling?
Ga na bij de ouders wat verklaringen kunnen zijn voor je feitelijke constateringen. Beslis expliciet of je zorgen weggenomen worden of versterken tot een vermoeden of verdenking.

Vermoeden, verdenken: MELDCODE
Werk bij een vermoeden of verdenking van kindermishandeling altijd volgens de Wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Noteer in het dossier ‘start Meldcode’.

Ga na of er sprake is van een acuut onveilige of levensbedreigende situatie voor de jeugdige en de eventuele broertjes of zusjes.
Zo ja: handel snel en direct: overleg met de aandachtsfunctionaris kindermishandeling, met Veilig Thuis, en indien nodig met de Raad voor de Kinderbescherming en/of de politie. Informeer het eigen JGZ-team en/of manager.
Zo nee: breng de situatie systematisch in kaart door informatie te bundelen (exploratiefase) over:

  • de ontwikkeling van de jeugdige;
  • de psychische gesteldheid van de jeugdige;
  • de lichamelijke gesteldheid van de jeugdige;
  • de veiligheid van de jeugdige;
  • de ouder(s);
  • de omgeving van de jeugdige en de ouder(s).

Maak een analyse van de actuele veiligheid en de risico’s. Gebruik hiervoor een algemeen instrument gericht op ongunstige opgroei-omstandigheden (zoals SPARK, DMO-Protocol, GIZ) en psychosociale problemen bij kinderen (BITSEA, SDQ, KIVPA, EMOVO) zolang er nog geen specifiek instrument gericht op kindermishandeling geschikt is gebleken.

Bij een verdenking van psychisch trauma of PTSS bij jeugdigen vanaf 8 jaar kan de JGZ-professional de Children’s Revised Impact of Event Scale (CRIES-13) inzetten of er voor zorgen dat een andere deskundige op dit terrein adviseert en diagnosticeert.

In gesprek met ouders en jeugdigen

  • Overleg met en betrek ouders en jeugdigen in het gehele proces, tenzij er gegronde redenen zijn om daarvan af te wijken (bv. in verband met veiligheid).
    - Vraag toestemming van de jeugdige ouder dan 16 jaar om met zijn of haar ouders te spreken.
    - Vraag toestemming aan de ouders van jeugdigen jonger dan 12 jaar om met de jeugdige apart te spreken.
  • Gebruik in de exploratiefase in de communicatie met ouders en/of jeugdigen geen vaktermen zoals ‘risicofactoren’, ‘signalen’ en ‘kindermishandeling’. Gebruik liever formuleringen zoals ‘omstandigheden’, ‘zorgen maken over …’, ‘wat gaat goed, wat gaat niet goed’, ‘zorgpunten/aandachtspunten’. Weeg telkens af wat het effect van woordkeuze op de ouders en jeugdige kan zijn.
  • Praat en registreer in eenduidige taal, maak onderscheid tussen feiten en meningen, en vermeld wiens mening het is.
  • Zet indien nodig een erkende tolk in (Tolk- en VertaalCentrum Nederland)
  • Wijs de ouder(s) op de mogelijkheid om aangifte te doen, of wijs op het tijdelijk huisverbod (bij partnergeweld en kindermishandeling).

Overleg met andere professionals intern:

  • Betrek altijd de aandachtsfunctionaris kindermishandeling. Overleg met de relevante teamleden (doktersassistent, jeugdverpleegkundige, jeugdarts, verpleegkundig specialist, pedagogisch medewerker/ gedragswetenschapper).

Overleg met externe professionals:

  • Weet wanneer je wel en niet informatie over gezinnen kan of moet delen, dat wil zeggen:
    - informatie verstrekken aan professionals die daarom vragen;
    - verzoeken om informatie bij andere professionals;
    - uitwisselen in multidisciplinair overleg.
  • Raadpleeg andere professionals (bv. huisarts, (medisch)specialist, sociale wijkteam, verloskundig zorgverleners, hulpverleners betrokken bij het gezin, onderwijs, kinderopvang, politie) met toestemming van de ouders, tenzij er gegronde redenen zijn om daar van af te wijken. Maak bij een conflict van plichten (beroepsgeheim, zorgplicht en meldrecht) een zorgvuldige afweging in het belang van de jeugdige en leg dit vast in het dossier.
  • Overleg met en vraag advies aan Veilig Thuis. Hierbij kan het gezin/de jeugdige anoniem blijven.
    De jeugdarts moet bij vermoedens van kindermishandeling en voorafgaand aan melding altijd overleggen met Veilig Thuis (KNMG, 2014).
    De jeugdverpleegkundige moet zo nodig ook met Veilig Thuis overleggen (V&VN-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld, 2011).
    Belangrijk is dat de jeugdarts, verpleegkundig specialist en jeugdverpleegkundige ook met elkaar overleggen.
    Het is wenselijk dat op landelijk niveau de discussie gevoerd wordt over het moeten overleggen van de jeugdarts met Veilig Thuis bij ieder vermoeden van kindermishandeling.
  • Vraag om de lichamelijke signalen te duiden, advies aan Veilig Thuis, een (collega) jeugdarts en/of een (kinder)arts met forensische expertise (WOKFA-geschoold), bijvoorbeeld via het Landelijke Expertisecentrum Kindermishandeling (LECK), Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) of Centrum Seksueel Geweld.
  • Overleg met de politie wanneer er sprake is van een mogelijk strafbaar feit, ernstige vormen van lichamelijke kindermishandeling, lichamelijke verwaarlozing, seksueel misbruik, eer-gerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking of huwelijksdwang. Overweeg altijd aangifte in een van deze situaties. Overweeg ook aangifte als alleen door aangifte de kindermishandeling tijdig en duurzaam gestopt kan worden. Bij twijfel: vraag advies aan de aandachtsfunctionaris kindermishandeling en Veilig Thuis.
  • JGZ-organisaties dienen een veilig digitaal systeem te gebruiken voor informatie-uitwisseling met andere instellingen.

Wegen en beslissen:

  • Weeg alle (ongunstige en gunstige) factoren, de ernst en de risico’s en blijf dit gedurende het gehele proces telkens weer doen bij nieuwe informatie en signalen. Gebruik daarbij de actuele wetenschappelijk onderbouwde risico- en beschermende factoren zoals genoemd in deze richtlijn (niet de risicofactoren genoemd in het Balansmodel 1998).
  • Beslis in dialoog met de ouders en jeugdige.
  • Beslis nooit alleen maar altijd in teamverband, aandachtsfunctionaris kindermishandeling en met betrokken externe professionals.
  • Beslis: hulp bieden en/of organiseren of melden bij Veilig Thuis. Overleg daarover van tevoren met Veilig Thuis en bespreek wie de melding het beste kan doen.
  • Spreek expliciet met betrokken professionals en ouders en/of jeugdige af wie de regie houdt over de hulp rond het gezin
  • Realiseer je dat het werken met (vermoedens van) kindermishandeling gaat om het werken met onzekerheden; ook voor ouders, jeugdigen en andere betrokkenen is het een onzekere tijd.

Pagina als PDF