Richtlijn: Overgewicht (2012)

Onderbouwing

Uitgangsvragen

  • Welke risicofactoren bestaan er voor overgewicht bij kinderen?
  • Welke prognostische factoren bestaan er voor het voortbestaan van overgewicht bij kinderen ?

Bij de beantwoording van deze uitgangsvragen wordt rekening gehouden met de leeftijd van het kind en de sociaaleconomische positie en etnische achtergrond van het gezin. Daarnaast worden bij de beantwoording de ongewenste effecten meegewogen. De resultaten worden waar mogelijk opgesplitst in korte- en langetermijneffecten.

Niveau van bewijs Conclusie
B, niveau 3 Overgewicht op kinderleeftijd is een voorspeller voor overgewicht op latere leeftijd (Fuentes et al. 2003; Janssen et al. 2005; Johannsson et al. 2006; Juonala et al. 2006; Magarey et al. 2003; Ong and Loos, 2006; Singh et al. 2008; Stocks et al. 2010; Wang et al. 2000; Whitaker et al. 1997; Wright et al. 2010).

Risicofactoren

Gewichtstoename ontstaat door een langdurige, veelal subtiele, onevenwichtigheid in de energiebalans. Zowel genetische als biologische als omgevings- als socio-demografische factoren hebben invloed op de energiebalans (Parsons et al. 1999; Summerbell et al. 2009). Hoewel er de laatste jaren meer duidelijkheid komt over risicofactoren voor overgewicht en obesitas bij kinderen, blijven er nog onduidelijkheden bestaan. Daarbij zijn er ook nog factoren die juist een beschermende rol hebben bij het ontstaan van overgewicht en obesitas. Veelal vind je in de literatuur risicofactoren voor overgewicht en obesitas gecombineerd. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt tussen overgewicht en obesitas. Soms kan medicatie dikmakend zijn, bijvoorbeeld glucocorticoïden, sommige anti-epileptica en de anticonceptiepil. Verder zijn er zeer zeldzame mutaties of deleties in genen, zoals bijvoorbeeld voor leptine of de leptinereceptor, deze geven overmatige eetlust en extreme obesitas.

Genetische factoren
Overgewicht komt vaak familiair voor, hetgeen te verklaren is door zowel de gewoonten en de omgeving die familieleden met elkaar delen als overeenkomsten in het erfelijke materiaal. Recent zijn meerdere genetische varianten ontdekt met voorspellende waarde voor obesitas (Frayling et al. 2007; Loos et al. 2008; Willer et al. 2009). Aangezien het erfelijk materiaal (DNA) van de mens de afgelopen jaren nagenoeg identiek is gebleven, kunnen veranderingen in het DNA niet de recente toename van overgewicht in de bevolking verklaren. Daarom zijn omgevings- en individuele gedragsfactoren de belangrijkste oorzaken voor de verstoorde energiebalans en daarmee de toename van de prevalentie en mate van overgewicht en obesitas (van den Berg en Delemarre-van de Waal, 2010).

Biologische factoren
Tabel 2.4 geeft een overzicht van risicofactoren voor overgewicht bij kinderen. Opvallend is dat zowel een laag als een hoog geboortegewicht geassocieerd is met later overgewicht. Kinderen met een laag geboortegewicht met een snelle inhaalgroei hebben later een verhoogde kans op overgewicht (Barker et al. 1989; Morrison et al. 2010; Ravelli et al. 1976). In een recente systematische review blijkt dat een hoog lichaamsgewicht (> 97e percentiel) op de leeftijd van 5-6 maanden en op de leeftijd van 2-4 jaar alsook een snelle gewichtstoename (meer dan 0,67 SD) op enig moment in de leeftijd van 0-2 jaar geassocieerd is met een hoog lichaamsgewicht op latere onderzoeksmomenten (Stocks et al. 2011). Uit onderzoek van het Terneuzen Geboorte Cohort blijkt dat tussen de geboorte en 18-jarige leeftijd de BMI SDS-toename tussen 2 en 6 jaar het meest voorspellend is voor het ontstaan van overgewicht en cardiometabole risicofactoren op jong volwassen leeftijd (De Kroon et al. 2010a; De Kroon et al. 2010b).

Omgevingsfactoren
Omgevingsfactoren zijn cruciaal als determinant van voedings- en beweeggedrag (Swinburn et al. 1999). De term obesogene omgeving geeft een omgeving weer waarin het gemakkelijk is (iets) te veel energie in te nemen via voeding en/of (iets) te weinig energie te verbruiken door lichamelijke inactiviteit. Omgevingsfactoren kunnen worden onderverdeeld in de fysieke omgeving (is er een speelplaats beschikbaar die goed is onderhouden), de sociale omgeving (wat vindt men ervan als ik een appel prefereer boven een energierijk tussendoortje), de economische omgeving (hoeveel korting krijg  ik als ik een grote hoeveelheid koop) en de politieke omgeving. Deze omgevingsfactoren zijn verder onder te verdelen in micro- en macro-omgevingsfactoren. Met microfactoren worden bedoeld de factoren die zich dicht bij gedrag bevinden, bijvoorbeeld ouderlijk gezag. Macrofactoren bevinden zich verder af van het individuele gedrag, bijvoorbeeld regelgeving over voedingsaanbod op scholen (Kremers, 2010; Swinburn et al. 1999).

Gezonde leefstijl
Ongezond eten (fastfood) is een duidelijke risicofactor voor het ontstaan van overgewicht bij kinderen (Summerbell et al. 2009). In tegenstelling tot de verwachting is er echter geen consistent bewijs over de totale hoeveelheid en het soort vet in de voeding, noch over het overslaan van het ontbijt, als risicofactor voor overgewicht (Summerbell et al. 2009). Kinderen die weinig bewegen, hebben wel meer kans om dik te worden (Jimenez-Pavon et al. 2010; Parsons et al. 1999). Uitkomsten uit Nederlands onderzoek naar de relatie tussen overgewicht en het wel of niet bezoeken van een kinderdagverblijf verschillen omdat uiteenlopende populaties zijn onderzocht. Bij jonge kinderen (0-4 jaar) is een beschermend effect gevonden in cross- sectioneel onderzoek, waarbij een aselecte steekproef is getrokken (Boere-Boonekamp et al. 2008). Uit onderzoek in Limburg, waarbij de groep ouders relatief hoog opgeleid was, blijkt daarentegen dat kinderen die in kinderdagverblijven opgevangen worden, zwaarder waren (Gubbels et al. 2010). Van het bezoeken van de naschoolse opvang van kinderen tussen de 4 en 8 jaar is een beschermend effect gevonden (Kloeze et al. 2011).

Korte slaapduur, in- en doorslaapproblemen
Een determinant die steeds meer vermeld en onderzocht wordt is de slaapduur. Bij kinderen en jeugdigen is een associatie gevonden tussen korte slaapduur en overgewicht/obesitas. Aangezien het niet altijd duidelijk is of een kind daadwerkelijk slaapt of gewoon stil in bed ligt, is voorzichtigheid geboden rond het trekken van conclusies over het verband tussen slaapduur en gewicht. Parallel aan de verhoogde prevalentie van overgewicht de afgelopen jaren is een afname in slaapduur waargenomen. Iglowstein et al. tonen aan dat de slaapduur bij 2-jarige kinderen is afgenomen van 14,2 uur in 1974 naar 13,5 uur in 1986 (Iglowstein et al. 2003). Meer recent blijkt ook dat jonge kinderen steeds later gaan slapen, maar op hetzelfde tijdstip opstaan (Iglowstein et al. 2003). In 7 reviews vanaf 2008 blijkt een verband tussen korte slaapduur en overgewicht en/of obesitas bij kinderen te zijn (Cappuccio et al. 2008; Chen et al. 2008; Hart and Jelalian, 2008; Knutson and van Cauter, 2008; Marshall et al. 2008; Patel and Hu, 2008; Cauter and Knutson, 2008). Een associatie betekent nog geen causaal verband (Nielsen et al. 2011). De relatie tussen korte slaapduur en overgewicht bij kinderen blijkt onafhankelijk te zijn van andere obesogene factoren. Er zijn ook diverse onderzoeken verricht naar de relatie tussen slaapproblemen (inslaap- en doorslaapproblemen) en overgewicht. De resultaten daarvan zijn niet consistent (Al Mamun et al. 2007; Lumeng et al. 2007; Lyyti- kainen et al. 2010; O’Callaghan et al. 1997). In Nederland heeft Rutters onderzoek gedaan naar de relatie tussen slaapduur en BMI-waarden bij kinderen tussen de 7 en 16 jaar (Rutters et al. 2010). Zij kwam tot de conclusie dat veranderingen in BMI-waarden en veranderingen in slaapduur onderling negatief gerelateerd zijn. Niet in alle studies die verricht zijn naar korte slaapduur en overgewicht en obesitas is een statistisch signifi- cante relatie gevonden (Kloeze 2009). Echter, wanneer alle studies die hiernaar verricht zijn gezamenlijk worden beoordeeld is dit verband er wel, zoals blijkt uit een review van systematische reviews (Monasta, 2010).

Mogelijke verklaringen voor de relatie tussen slapen en overgewicht betreffen biologische/ fysiologische en opvoedkundige aspecten. Potentiële fysiologische mechanismen onderliggend aan deze associatie betreffen een toenemend hongergevoel na een korte slaap, meer mogelijke momenten om te eten, moeheid en veranderingen in de warmteregulatie (Patel and Hu, 2008). Het toenemende hongergevoel is mogelijk het gevolg van veranderende ghreline- en leptineconcentraties, die worden beïnvloed door de slaapduur (Chaput et al. 2010; Marshall et al. 2008; Spiegel et al. 2004). Leptine is een hormoon dat de stofwis- seling stimuleert en daarmee het hongergevoel vermindert. Bij slaapgebrek is de leptinespiegel lager. Daarnaast leidt een korte slaapduur tot verhoogde ghrelineconcentraties, dat een hongergevoel opwekt (Chaput et al. 2010; Spiegel et al. 2004). Onderzoeken tonen aan dat minder slapen gerelateerd is aan een verhoogde calorie-inname, voornamelijk door het eten van snacks (Nedeltcheva et al. 2009; Westerlund et al. 2009). Daarnaast is een korte slaapduur gerelateerd aan moeheid, wat samenhangt met minder bewegen en spelen en daardoor met een lagere energieverbranding (Chaput et al. 2010; Patel and Hu, 2008). Slaapgebrek kan bovendien resulteren in een lagere kerntemperatuur in het lichaam, wat ook verband houdt met een lagere energieverbranding (Landis et al. 1998; Patel and Hu, 2008). Kortom, de gevolgen van een slaaptekort leiden mogelijk tot een verhoogde energie-inname en een lagere energieverbranding, wat samenhangt met een verhoogde kans op overgewicht of obesitas. Naast bovenstaande fysiologische mechanismen rapporteren diverse onderzoekers nog een ander mogelijk mechanisme, namelijk dat minder slapen samenhangt met een afname in de afgifte van groeihormoon (Bayer et al. 2009; Sekine et al. 2002; von Kries et al. 2002). De verlaagde groeihormoonconcentratie resulteert in minder vetafbraak en hierdoor wordt de kans op overgewicht verhoogd (Bayer et al. 2009; Boyle et al. 1992; Rasmussen et al. 2008; Redwine et al. 2000; Van Cauter and Copinschi, 2000). De relatie tussen slapen en overgewicht is mogelijk ook te verklaren vanuit de opvoedingsstijl. Een tekort aan opvoedingsvaardigheden kan zichtbaar worden in de bedtijden van jonge kinderen (L’Hoir et al. 2008). De korte slaapduur is dan meer een ‘marker’ voor opvoedingsvaardigheden die ook van invloed zijn op eten en bewegen. L’Hoir et al. rapporteren bovendien dat gezaghebbend opvoeden, in tegenstelling tot permissief en autoritair opvoeden, de kans op overgewicht en obesitas verkleint. Gezaghebbend opvoeden is ‘sensitief en responsief opvoeden en tegelijkertijd rekening houden met het vermogen tot zelfregulatie en -controle van het kind’ (L’Hoir et al. 2008). Meltzer en Mindell hebben dit laten zien voor de relatie met de slaapduur: zij tonen aan dat overbezorgdheid en opvoedingsstress gerelateerd zijn aan slaaptekort bij kinderen (Meltzer and Mindell, 2007). Ievers-Landis et al. tonen echter aan dat de relatie tussen een korte slaapduur en overgewicht onafhankelijk is van opvoedingsstress (Ievers-Landis et al. 2008). Sleddens et al. laten in een recente review zien dat gezaghebbend opvoeden samenhangt met gezond eten, lichamelijk meer actief zijn en een lagere BMI (Sleddens et al. 2011).

Om een antwoord te kunnen geven op de vraag of de relatie tussen overgewicht en slaapduur en/of slaapproblemen spurieus of causaal is, is verder onderzoek nodig.

Tabel 2.4: Risico- en beschermende factoren voor overgewicht bij kinderen. De factoren zijn afgeleid van die voor kinderen met overgewicht en obesitas aangezien er onvoldoende onderzoek naar deze factoren bij kinderen met alleen overgewicht is verricht.

Risicofactoren

Literatuur

Perinatale factoren

Zwangerschapsdiabetes moeder
Roken tijdens zwangerschap
Laag geboortegewicht met snelle inhaalgroei
Hoog geboortegewicht

Biologische factoren

Snelle toename gewicht (leeftijd 0-1 jaar > 0,67 SDS)
Vroege puberteit
Depressiviteit

Socio-demografische factoren

Lage socio-economische positie
Etniciteit (Turks, Marokkaans)

Omgevingsfactoren en gedrag

Ouders met overgewicht / obesitas
Weinig bewegen
Fastfood

Genetische factoren

Genetische aanleg

Beschermende factoren

Perinatale factoren

Borstvoeding

Omgevingsfactoren

Veel bewegen, buitenspelen en voldoende plaats om buiten te spelen

Inconsistente factoren

Totale hoeveelheid en soort vetten in de voeding
Ontbijt overslaan
Snoepen en snacken
Gezoete dranken
Televisie kijken
Kinderdagverblijf
Korte slaapduur

Socio-demografische factoren

Sociaaleconomische positie
Overgewicht bij kinderen hangt samen met de sociaaleconomische positie van het gezin (Alio et al. 2006; Carter and Dubois, 2010; Parsons et al. 1999). Ook in Nederlands onder- zoek is een relatie gevonden tussen de BMI van kinderen en het opleidingsniveau van de ouders, de gezinsgrootte, het hebben van een uitkering en het buitenshuis werken van de moeder (Boere-Boonekamp et al. 2008).

Invloed etniciteit
Nationaal en internationaal onderzoek laat zien dat er verschillen zijn tussen autochtone  en allochtone bevolkingsgroepen voor wat betreft prevalentie en risicofactoren voor het ontstaan van overgewicht en obesitas. Zo is in Nederland de prevalentie van overgewicht bij Turkse kinderen significant toegenomen, onafhankelijk van de sociaaleconomische positie (de Wilde et al. 2009; Schönbeck and van Buuren, 2010; Singh et al. 2008; van Dooremaal et al. 2011).

In de Nederlandse multiculturele samenleving worden verschillen gevonden in gewoonten, opvoedingsstijlen en gedrag. Deze factoren kunnen allemaal van invloed zijn op het ontstaan van overgewicht. Deze factoren staan lang niet altijd op zichzelf en worden vaak beïnvloed door socio-economische factoren.

In niet-westerse gezinnen met jonge kinderen komen vaker ongunstige voedingsgewoonten voor vergeleken met in Nederlandse gezinnen (L’Hoir et al. 2006). Niet-westerse ouders geven vaker kunstvoeding bij de borstvoeding, vaker een extra schepje in de kunstvoeding en beginnen vaker met bijvoeden voor de leeftijd van vier maanden dan Nederlandse ouders (Boere-Boonekamp et al. 2008). Er zijn aanwijzingen dat een snelle gewichtstoename de eerste drie jaar meer voorkomt bij kinderen van ouders met een niet-westerse achtergrond in vergelijking met kinderen van ouders met een westerse achtergrond (Harding, 2010; Schönbeck and van Buuren, 2010). Kinderen van ouders met een niet-westerse achtergrond slaan het ontbijt vaker over en drinken meer gezoete dranken dan kinderen met een westerse achtergrond (Boere-Boonekamp et al. 2008). Bij niet-westerse gezinnen staat de televisie vaker aan (54%) bij het avondeten vergeleken met bij Nederlandse gezinnen (27%) (L’Hoir et al. 2006).

Hulsman toonde aan dat Turkse ouders een voorkeur hebben voor bovengemiddelde groei van hun kinderen, zij introduceren eerder siroop, fruitsappen en snacks op jongere leeftijd en gebruiken vaker voeding om hun kinderen bij excessief huilen te troosten (Hulsman et al. 2005).

Ook wat betreft bewegen zijn er van jongs af aan verschillen: in de winter komt 44% van de jonge kinderen van allochtone ouders vergeleken met 84% van de Nederlandse kinderen buiten (L’Hoir et al. 2006). Ook bij oudere kinderen zijn verschillen vastgesteld in beweeggedrag tussen de verschillende bevolkingsgroepen, en bovendien tussen jongens en meisjes binnen een bevolkingsgroep. Turkse jongens spelen gemiddeld korter buiten en sporten minder lang dan autochtone jongens. Autochtone jongens computeren gemiddeld langer per dag dan autochtone meisjes en Marokkaanse jongens sporten gemiddeld langer per dag dan Marokkaanse meisjes (de Vries, 2009). In het algemeen voldoen jongens met een niet-westerse achtergrond meer dagen dan meisjes met een niet-westerse achtergrond aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (zie hoofdstuk 5: Interventie) (de Vries and Bakker, 2007). Wanneer zij in de stad wonen, bewegen ze nog minder. Er zijn aanwijzingen dat opvoedingsstijl samenhangt met overgewicht. Een gezaghebbende opvoedingsstijl zou de kans op overgewicht reduceren en een autoritaire, permissieve en verwaarlozende opvoedingsstijl zouden de kans daarop verhogen (Rhee et al. 2005; Rhee et al. 2006; Sleddens et al. 2010; Sleddens et al. 2011). Opvoedingsdoelen kunnen verschillen tussen autochtonen en allochtonen. Bij de wat jongere kinderen lijkt bij ouders met een niet-westerse achtergrond meer sprake te zijn van een permissieve opvoedingsstijl en bij de oudere kinderen staat een meer restrictieve opvoedingsstijl op de voorgrond.

Recent onderzoek naar algemene opvoedingsstijlen van Nederlandse ouders en ouders met een Turkse achtergrond laat zien dat een gezaghebbende opvoedingsstijl evenveel voorkomt bij beide groepen (ongeveer 50%). Er is een significant verschil tussen de opvoedingsstijl van de Turkse en Nederlandse moeders. Turkse moeders gebruiken signifi- cant vaker een ‘minder betrokken’ opvoedingsstijl dan Nederlandse moeders. Er is geen verschil tussen de opvoedingsstijl van Turkse en Nederlandse vaders (Vlasblom et al. 2011).

Opvoedingsstijl gerelateerd aan eten en bewegen
Wanneer de Nederlandse en Turkse vaders een permissieve opvoedingsstijl gebruiken, hebben de kinderen een significant hogere BMI-waarde dan wanneer de vaders een autoritaire opvoedingsstijl gebruiken. Er zijn geen verschillen in de relatie tussen de BMI van de kinderen en de opvoedingsstijlen van de moeders. Er is een significant verschil tussen Turkse en Nederlandse moeders én vaders in opvoedings- gedrag in relatie tot eten en bewegen. Nederlandse vaders en moeders monitoren eet- en beweeggedrag meer dan Turkse ouders. Turkse ouders scoren hoger op het controleren van eet- en beweeggedrag dan Nederlandse ouders. Turkse ouders scoren hoger op het belonen van gezond gedrag. Er is geen significant verschil tussen Turkse en Nederlandse ouders op het bestraffen en beperken van ongezond eet- en beweeggedrag (Vlasblom et al. 2011).

Er zijn aanwijzingen dat jongens uit etnische minderheden minder steun krijgen van hun ouders, leraren en vrienden bij het ontwikkelen van een gezonde levensstijl. Meisjes worden hierin vaker gesteund door vriendinnen (McGuire et al. 2002). Er zijn aanwijzingen dat een korte slaapduur, die vanzelfsprekend leeftijdsafhankelijk is, meer voorkomt bij kinderen van ouders met een niet-westerse achtergrond (Vlasblom et al. 2011).

Beschermende factoren

Borstvoeding
Er is een consistente associatie tussen borstvoeding en verminderde kans op overgewicht/ obesitas later in het leven, ook na correctie voor sociaaleconomische positie. De gepoolde gecorrigeerde odds ratio voor overgewicht waarbij borstgevoede kinderen vergeleken worden met kinderen die nooit borstvoeding kregen in 2 meta-analysen was 0,76 (95% CI 0,67-0,86) en 0,93 (95% CI 0,88-0,99) (Arenz et al. 2004; Owen et al. 2005). In de meeste studies waar hiernaar gekeken werd is sprake van een dosis effect ratio (Monasta et al. 2010). Ook is exclusieve borstvoeding net iets sterker geassocieerd met een verlaging van het risico op obesitas 0,76 (95% CI 0,70-0,81) vergeleken met kunstvoeding bij borst- voeding (Monasta et al. 2010).

Prognostische factoren voor het voortbestaan van overgewicht

Er is gebrek aan onderzoek naar prognostische factoren (behalve overgewicht zelf) voor het voortbestaan van overgewicht bij kinderen. Kinderen met overgewicht ontwikkelen zich vaak tot volwassenen met overgewicht of zelfs obesitas. Dit fenomeen wordt ‘tracking’ genoemd, mensen blijven op een bepaald traject (track). De voorspellende waarde van overgewicht bij kinderen voor later overgewicht neemt toe met de leeftijd.

Tracking

Verschillende studies hebben aangetoond dat overgewicht op 2- tot 11-jarige leeftijd een redelijk tot goede voorspeller is voor het hebben van overgewicht later in het leven (Fuentes et al. 2003; Janssen et al. 2005; Johannsson et al. 2006; Juonala et al. 2006; Magarey et al. 2003; Singh et al. 2008; Wang et al. 2000; Wright et al. 2010). Zo werd in IJsland gevonden dat 51% van de 6-jarige kinderen met overgewicht na de puberteit nog steeds overgewicht had (Johannsson et al. 2006). In een studie in Finland werd gevonden dat kinderen met een hoog gewicht (hoogste tertiel) op 7-jarige leeftijd een  3 keer zo groot risico hadden op een hoog gewicht op 15-jarige leeftijd (Fuentes et al. 2003). In deze studie was bovendien gewichtstoename tussen de 6 maanden en 7 jaar een voorspeller voor overgewicht op 15-jarige leeftijd (Fuentes et al. 2003). In de Bogalusa Heart Study was overgewicht op kinderleeftijd (4-15 jaar) een sterke voorspeller voor obesitas en metabole stoornissen bij adolescenten en volwassenen (17-39 jaar) (Janssen et al. 2005). In China werd een significante relatie gevonden bij adolescenten met een BMI > 85e -95e percentiel en het persisteren van overgewicht op volwassen leeftijd (Wang et al. 2000). In Engeland had 63% van de kinderen met overgewicht op de leeftijd van 7 jaar nog steeds overgewicht op 11-jarige leeftijd (Wright et al. 2010). Ook in Nederland is tracking van overgewicht gevonden van 13-jarige kinderen tot volwassenen van 36 jaar in de Amsterdamse Groei en Gezondheidsstudie (Nooyens et al. 2007). Tracking geldt ook voor obesitas; meer dan 50% van de obese kinderen zal obees zijn als volwassene (Whitlock et al. 2005). Volwassenen die als kind obees waren, hebben zelfs onafhankelijk van hun gewicht op volwassen leeftijd een verhoogd risico op morbiditeit en mortaliteit (Must and Strauss, 1999).

Ook op heel jonge leeftijd zijn soortgelijke trends te zien. In een recente systematische review is een hoog lichaamsgewicht (> 97e percentiel) op de leeftijd van 5-6 maanden, evenals een hoog lichaamsgewicht (> 97e percentiel) op de leeftijd van 2-4 jaar, alsook een snelle gewichtstoename (meer dan 0,67 SD) van 0-1 jaar, geassocieerd met een hoog lichaamsgewicht op 5- tot 13-jarige leeftijd (Stocks et al. 2011). Er is hier echter geen onderscheid tussen overgewicht en obesitas gemaakt (Stocks et al. 2011). Een systematische review van 24 studies van mensen geboren tussen 1927 en 1994 vond eveneens een positieve relatie tussen een hoog gewicht evenals een snelle toename van gewicht op jonge leeftijd (0-2 jaar) en obesitas op latere leeftijd (Baird et al. 2005a). Voor snelle toename (> 0,67 SDS) vergeleken met gewichtstoename < 0,67 SDS is een odds ratio voor obesitas van 1,8 gevonden (Ong and Loos, 2006).

Tracking is sterker voor kinderen met ouders met overgewicht dan voor kinderen van ouders zonder overgewicht (Wright et al. 2010). Ook blijken er etnische verschillen te zijn in tracking van overgewicht; tracking in de blanke populatie is groter (Deshmukh-Taskar et al. 2006; Freedman et al. 2005).  

Referenties


Pagina als PDF