Richtlijn: ADHD (2015)

Stap 2: Signalering – generieke instrumenten

Levert stap 1 een vermoeden van ADHD op, dan kan de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) aanwijzingen geven. Deze vragenlijst wordt vaak, en in sommige regio’s standaard, afgenomen in de JGZ en kan ingezet worden vanaf een leeftijd van 3 jaar en 9 maanden. In de praktijk wordt de vragenlijst bij verschillende leeftijdsgroepen in diverse instellingen standaard afgenomen. Bijvoorbeeld bij kinderen tussen 7 en 11 jaar, tussen 5-17 jaar en bij kinderen in groep 2. De SDQ is er in een aantal varianten die, afhankelijk van leeftijd, door ouders, en ook door jeugdige en leerkracht kunnen worden ingevuld. Het scoort de aanwezigheid van psychosociale problematiek, dus niet alleen ADHD.

Houd er rekening mee dat het invullen van een vragenlijst voor ouders een emotionele belasting kan vormen. De voorkeur geniet daarom dit altijd te doen in combinatie met een persoonlijk contact. Het invullen van een vragenlijst door ouders kan dan dienen als voorbereiding voor het consult en kan leiden tot een zinvol gesprek over de psychosociale ontwikkeling van het kind.

De rol van ouders, leerkrachten en professionals bij gebruik making van instrumenten

Hieronder wordt de rol van ouders en leerkrachten en professionals bij het signaleren van symptomen van ADHD bij het kind en de kwaliteit ervan besproken aan de hand van wetenschappelijk geschikt bevonden artikelen die naar voren kwamen uit de internationale search. De zoekstrategie was gericht op het gebruik van signalerings- en screeningsinstrumenten en niet specifiek op de rol van ouders en leerkrachten bij het signaleren van ADHD-symptomen bij de kinderen. De search leverde 24 artikelen op, waarvan er 9 geïncludeerd zijn. In bijlage 5 vindt u een uitgebreidere beschrijving van de uitkomsten van de studies. De evidencetabellen van deze studies vindt u in bijlage 7. Hieronder staan de uitkomsten uit de studies samengevat.

Ouders kunnen al in de voorschoolse leeftijdsfase van het kind bijdragen aan het identificeren van hyperactief gedrag van het kind (LeBlanc, 2008). Ouders lijken daarbij meer moeite te hebben met het identificeren en op waarde schatten van hyperactief/impulsief gedrag dan met gedrag dat te maken heeft met aandachtstekorten (Hutchinson, 2001).

Er zijn aanwijzingen dat er verschil is tussen ouders en leerkrachten in het beoordelen van het gedrag van kinderen op ADHD-symptomen (Murray et al., 2007; Hartman et al., 2007; Wolraich et al., 2004; Tripp et al., 2006) en dat informatie van ouders over ADHD-symptomen bij hun kind op school beperkt correleert met de scores van leerkrachten (Sayal et al., 2009).

Er zijn aanwijzingen dat de aanwezigheid van comorbiditeit bij kinderen met ADHD geassocieerd is met het herkennen van ADHD door ouders. Daarbij lijkt het waarschijnlijk dat de ernst van de gedragsproblemen en de ervaren belasting van de ouders geassocieerd zijn met het zoeken van contact met zorgverlenende instanties in verband met mogelijke ADHD bij hun kind (Sayal et al., 2010).

Gebruik vragenlijsten

De inzet van de SDQ (en andere vragenlijsten) vraagt om zorgvuldigheid. Ouders merken op dat ze telkens de ene na de andere vragenlijst moeten invullen, met name als ze weer bij een andere zorgverlener komen. Probeer het gebruik van vragenlijsten te beperken: tracht zo mogelijk te voorkomen dat ouders telkens opnieuw iets moeten invullen door uit te wisselen met andere zorgverleners en door afspraken te maken op regionaal niveau welke vragenlijsten er gebruikt worden.

Een ander aandachtspunt is om op te passen dat op de inzet van een vragenlijst niet te veel nadruk wordt gelegd ten koste van de andere onderdelen van het contactmoment. Dit geldt met name bij 3 jaar en 9 maanden (zoals vaccinatie en de voorbereiding op de overgang naar de basisschool).

Het NCJ heeft een handreiking uitgebracht, waarin voorwaarden voor verantwoord gebruik van vragenlijsten staan geformuleerd. Twee punten zijn hier van belang: neem een vragenlijst altijd af in goede dialoog met ouders en jeugdige. En: geef duidelijke uitleg over wat het doel en gebruik is van vragenlijsten en signaleringslijsten.

Houd bij gebruik van vragenlijsten ook rekening met cultuur- en taalverschillen.

Het is duidelijk dat er in deze fase contact en samenwerking met ouders en school ontstaat. Het is wel belangrijk dat, als er uit diverse onderzoeken geen aanwijzingen voor ADHD of iets anders komen, ouders nog steeds met vragen en klachten over het gedrag van hun kind zitten. Besteed ook daar aandacht aan.

Maak gebruik van mogelijkheden binnen de JGZ

Een aantal mogelijkheden kunnen vanuit de JGZ worden ingezet. Deze mogelijkheden staan in een volgorde van vaak naar minder vaak gebruikt.

1) Maak gebruik van het opgebouwde dossier over het kind.

Zorg dat het dossier informatie bevat over de ontwikkeling van het kind door de resultaten van bovenstaande acties vast te leggen.

Door de kennis over de ontwikkeling van kinderen gedurende vele jaren kan de JGZ adviseren en bijsturen. Het drukke gedrag kan steeds weer geanalyseerd worden. Hierbij worden de DSM- symptomen/criteria steeds voor ogen gehouden. Zijn er voldoende ADHD kenmerken om aan de diagnose te denken? Wordt de ontwikkeling van het kind belemmerd en zijn de kenmerken al vanaf jonge leeftijd aanwezig?

2) Verzamel aanvullende informatie

Ga na hoe de situatie is op de peuterspeelzaal/ school, bij eventuele sportverenigingen.

Vraag of ouders tegen bepaald problemen aanlopen, zoals problemen in het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten of problemen met het bijhouden van de administratie (denk bijvoorbeeld aan rekeningen betalen, de post bijhouden). Vraag na of er sprake is van:

●       problemen in gezin zoals ziekte ouder, trauma, werkloosheid, enz.

●       problemen bij het kind, zoals ziekte, trauma

●       problemen in omgeving zoals bijvoorbeeld verhuizing, wisselingen van leerkracht/verzorger

●       ADHD bij (een van) de ouders zelf of in de familie?

Er kunnen ook andere oorzaken van het probleemgedrag zijn, bijvoorbeeld in geval van een ontwikkelingsvoorsprong (meer- of hoogbegaafdheid). Het kan voorkomen dat de school of de ouders druk uitoefenen voor verwijzing naar diagnostiek.

3) Inzetten van extra contactmoment, bijvoorbeeld een huisbezoek

Als het enigszins kan, plan het huisbezoek met beide ouders. Ga na of er ontwikkelingsstoornissen bij de naaste familie voorkomen. Ga na welke indruk de ouders en het gezin maken: rommelig-geordend, chaotisch-rustig, warm-kil, enz. Vraag of het ouders lukt om huishoudelijke activiteiten uit te voeren en de administratie bij te houden (denk bijvoorbeeld aan rekeningen betalen, de post bijhouden).

4) Zorg voor contact en afstemming met peuterspeelzaal en school

In elke fase van het traject blijft dit van groot belang.

5) Pas, indien binnen de instelling mogelijk, Triple P toe

Triple P is een laagdrempelig, integraal programma met als doel (ernstige) emotionele en gedragsproblemen bij kinderen te voorkomen door het bevorderen van competent ouderschap. Kijk op bijvoorbeeld www.nji.nl voor meer informatie.

6) Bied, indien mogelijk binnen de instelling, Video home training (VHT) aan.


Pagina als PDF