Richtlijn: Voedselovergevoeligheid (2014)

Onderbouwing

Uitgangsvraag

Wat is het effect van voedseladditieven op het gedrag van kinderen?

Effecten van voedseladditieven

Kwaliteit van bewijs Conclusie
Laag Het beperkte beschikbare onderzoek is over het algemeen van lagekwaliteit en laat inconsistente effecten zien van voedseladditieven op hyperactiviteit bij een algemene populatie gezonde kinderen. Voedseladditieven hebben mogelijk wel een negatieve invloed op het gedrag van een geselecteerde groep kinderen met ADHD. (Pelsser et al.; Schab en Trinh, 2004)

De meta-analyse en RCT’s zijn samengevat in tabel 12.3.1. Twee RCT’s van goede kwaliteit (Jadad-score 5, zie Wetenschappelijke onderbouwing) met grote aantallen gezonde kinderen evenals een recent Nederlands gerandomiseerd onderzoek bij kinderen met ADHD worden hieronder uitgebreider besproken (Bateman et al., 2004; McCann et al., 2007; Pelsser et al., 2011). De meta-analyse is gericht op onderzoek naar het effect van kunstmatige kleurstoffen op het gedrag van kinderen met en zonder ADHD (Schab en Trinh, 2004). 5 van de 11 AMSTAR-criteria (zie Wetenschappelijke onderbouwing) voor het beoordelen van de kwaliteit van een SR konden niet beantwoord of moesten negatief beantwoord worden. In deze studie zijn 15 dubbelblinde placebogecontroleerde onderzoeken meegenomen van matige kwaliteit. Samen bevatten deze 15 studies 219 deelnemers met ADHD. De meeste studies betroffen slechts een klein aantal (n < 20-30) geselecteerde kinderen. Uit de meta-analyse blijkt dat kunstmatige kleurstoffen hyperactiviteit bij deze kinderen bevorderen. Het effect van de kleurstoffen gemeten met verschillende hyperactiviteittesten is 0,28 (95% BI 0,08-0,49) SD (standaarddeviatie).

Ervan uitgaande dat kinderen met ADHD in hyperactiviteittesten + 2 SD’s hoger scoren dan normale kinderen is het effect van voedseladditieven bij een individueel kind niet indrukwekkend. Daarnaast werd een tweede analyse uitgevoerd, waarbij alleen gezonde kinderen zonder ADHD werden betrokken. Deze analyse had betrekking op 132 kinderen uit 7 studies van matige kwaliteit. Het betrof hier wederom studies met een klein aantal (n < 20-30) kinderen. Er werd geen statistisch significant effect van kunstmatige kleurstoffen op het gedrag van deze gezonde kinderen gevonden. De conclusie van de SR is dat kunstmatige kleurstoffen het gedrag van een deel van de kinderen met ADHD negatief kan beïnvloeden (Schab en Trinh, 2004).

Tabel 12.3.1 Samenvatting van meta-analyse en RCT's van voedseladditieven bij kinderen met en zonder ADHD

auteur
jaar
n leeftijd
jaar
ADHD voedseladditief uitkomstmaat effect kwaliteit
onderzoek
Schab
2004*
(Schab en Trinh, 2004)
219
(15 studies)
< 18 ja verschillende synthetishe kleurstoffen meestal Conners-test ja: 0,28 SD (95% BI 0,08-0,49) matig (AMSTAR-score)
Schab
2004*
(Schab en Trinh, 2004)
132
(7 studies)
< 18 nee verschillende synthetishe kleurstoffen meestal Conners-test nee matig (AMSTAR-score)
Egger 1985
(Egger et al., 1985)
28 2-15 ja melk, sinaasappelsap, tarwe, E102 of benzoëzuur Conners-test, Porteus Maze-test nee matig door klein aantal geselecteerde kinderen
Carter 1993 (Carter et al., 1993) 19 2-12 ja kleurstoffen: E102, E104, E110, E122, E123, E124, E127, E127 en/of sinaasappelsap, appelsap, chocolade meerdere testen, o.a. Conners-test ja matig door klein aantal geselecteerde kinderen
Dengate 2002 (Degate en Ruben, 2002) 27 4-12 ja calciumpropionaat ((brood) conserveermiddel) Rowe Behaviour Rating Inventory nee matig door klein aantal geselecteerde kinderen
Bateman 2004 (Bateman et al., 2004) 277 3 jaar nee kleurstoffen: E102, E110, E122, E124 en natriumbenzoaat Weiss-Werry-Peters-test onderzoekers nee, ouders ja goed (Jadad-score)
McCann Lancet 2007 (McCann et al., 2007) 297 3 en 8/9 jaar nee kleurstoffen E102, E104, E110, E122, E124, E129 en natriumbenzoaat ADHD-IV test, Weiss-Werry-Peters-test, observatie in de klas, Conners-test ja, (0,12-0,20 SD) onafhankelijk van pre-existente hyperactiviteit goed (Jadad-score)

* meta-analyse.
E102 tartrazine (citroengeel); E104 chinolinegeel; E110 oranjegeel; E122 karmozijn (rood); E123 amarant (paarsrood);E124 ponceau (rood); E127 erythrosine (rood); E133 briljantblauw; E142 groen S; E211 natriumbenzoaat, conserveringsmiddel; Conners-test: test voor oppositionele, cognitieve problemen, verminderde attentiespanne, hyperactiviteit, angstig, perfectionisme, sociale problemen, psychosomatiek, DSM-IV-symptomen; Porteus Maze-test: non-verbale intelligentietest; Rowe Behaviour Rating Inventory: test prikkelbaarheid, onrust, verstoring van de slaap; Weiss-Perry-Peters-test: hyperactiviteittest.

Bateman onderzocht in een dubbelblinde, placebogecontroleerde cross-overstudie van goede kwaliteit de invloed van kunstmatige kleurstoffen en benzoaten in de voeding bij 397 gezonde kinderen van ca. 3 jaar oud (Bateman et al., 2004). De kinderen kregen een dieet waarbij in week 1 kleurstoffen en benzoaten werden geëlimineerd. In de 3 weken hierna kregen zij kleurstoffen en benzoaat of placebo gesuppleerd. De kinderen vertoonden meer hyperactief gedrag tijdens de periode met voedseladditieven vergeleken dan tijdens de placeboperiode. Het resultaat was onafhankelijk van pre-existente hyperactiviteit van het kind (Bateman et al., 2004). Dit resultaat werd echter alleen door ouders waargenomen en was niet aantoonbaar door de onderzoekers. 30% van de kinderen (in beide armen van de studie) stopte voor het einde van het onderzoek.

McCann heeft eveneens een gerandomiseerde placebogecontroleerde cross-overstudie verricht bij 3- en 8/9-jarigen waarbij het effect van verschillende synthetische kleurstoffen en natriumbenzoaat onderzocht werd (McCann et al., 2007). Het onderzoek van goede kwaliteit betreft een groot aantal gezonde kinderen die niet voorgeselecteerd waren op hyperactiviteit of ADHD: 153 3-jarigen en 144 8/9-jarigen. 30 (10%) kinderen hebben het onderzoek niet afgemaakt. Het uitvalpercentage verschilde niet per groep. De aanwezigheid van kleurstoffen en natriumbenzoaat leidde tot meer hyperactief gedrag in beide leeftijdsgroepen. Het gemiddelde effect gemeten met verschillende testen varieerde van 0,12 SD (95% BI 0,02-0,23) tot 0,20 SD (95% BI 0,01-0,39). Als de gemiddelde hyperactiviteit van kinderen met ADHD 2 SD’s boven die van gezonde kinderen ligt, zullen voedseladditieven slechts 10% van het verschil in gedrag tussen een kind met ADHD en een kind zonder ADHD verklaren.


Recent is in een Nederlands RCT van matige kwaliteit bij een geselecteerde groep 4- tot 8-jarige kinderen met ADHD (n = 30) gekeken naar het effect van een eliminatiedieet (Pelsser et al., 2011). Alleen kinderen met ADHD die positief reageerden op een open eliminatiedieet kwamen in aanmerking voor de studie, hierdoor zijn de resultaten niet generaliseerbaar naar gezonde kinderen. Bij 19 van de 30 kinderen recidiveerden de ADHD-klachten na reïntroductie van drie voedingsmiddelen. Hoewel per individu in een cross-overopzet dubbelblind 3 lage of hoge specifieke IgG positieve voedingsmiddelen werden gegeven, waren de gevolgen op het gedrag van het kind niet op basis van de mate van IgG-positiviteit te voorspellen. In dit onderzoek werd niet gebruikgemaakt van dubbelblinde vergelijking met placebo.

Referenties


Pagina als PDF