Richtlijn: Pesten (2014)

Onderbouwing

De uitgangsvragen zijn gebaseerd op de knelpuntenanlyse onder o.a. JGZ-professionals. De uitgangsvragen worden beantwoord in de onderbouwing die de basis is voor de aanbevelingen.

  • Bestaan er signaleringsinstrumenten voor gepest worden dan wel voor de pester? En voor welk gebruik zijn deze ontwikkeld (JGZ of onderwijs)?
  • Hoe kan de ernst worden bepaald van pestgedrag en wanneer dient te worden verwezen? 
  • Zijn er kenmerken op basis waarvan pesten of gepest worden kan worden vermoed en op basis waarvan de jeugdarts, -verpleegkundige of doktersassistent kan signaleren door middel van anamnese?

Conclusies signaleringsinstrumenten

NiveauConclusieLiteratuur
4 In de literatuur zijn geen gevalideerde Nederlandstalige screeningsinstrumenten voor pesten of gepest worden beschreven. "D. Lamb, 2009 D. Card, 2008 D. Arseneault, 2010"
3 Er zijn aanwijzingen dat alleen vragen naar pesten of gepest worden een lage sensitiviteit en een hoge specificiteit heeft en dat het beter is om uitgebreider en specifieker naar pestgedrag te vragen. B. Vaillancourt, 2010
3 Het lijkt waarschijnlijk dat bij het ontbreken van een effectief signaleringsinstrument signalering van pesten dient plaats te vinden door middel van gerichte anamnese naar pesten of gepest worden, gevolgd door anamnese naar de symptomen die geassocieerd zijn met pesten, en het uitvragen van de ernst en gevolgen van pesten. "B. Vaillancourt, 2010 D. Lamb, 2009 D. Craig, 2003"

Signaleringsinstrumenten

In de literatuur is nauwelijks vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van signaleringsinstrumenten voor pesten beschreven. Er is dan ook geen gouden standaard.

Arseneault, Card en Crothers beschrijven ieder in een review verschillende screeningsmethoden (Arseneault, Bowes & Shakoor, 2010; Card & Hodges, 2008; Crothers & Levinson, 2004). Hoewel in deze reviews geen systematische zoekstrategie wordt beschreven, geeft het een breed overzicht. De effectiviteit van de methoden is echter niet bekend. De volgende screeningsmethoden zijn beschreven:

  • Observatie (gestructureerd of ongestructureerd) op meerdere tijdstippen en op plaatsen waar pesten waarschijnlijk gebeurt (o.a. speelplein, kantine, kluisjes, gymzaal). Observatiemethoden meten niet alle gevallen van pesten, omdat de observator niet in alle situaties aanwezig kan zijn.
  • Dagboeken. Door het gebruik van dagboeken waarin kinderen gedrag op vaste tijdstippen op gestandaardiseerde formulieren kunnen invullen, kan een eigen perspectief van pesten worden vastgelegd.
  • Interviews. Geven een kwalitatief beeld van het pesten. Als een interview wordt afgenomen door personeel van buiten het schoolsysteem, zouden kinderen zich minder zorgen maken over de gevolgen van het geven van gevoelige informatie voor hun positie op school. Nadelen van interviews zijn dat ze veel tijd kosten en de uitkomsten afhankelijk zijn van de interviewer.
  • Sociometrie. Het in kaart brengen van de sociale status van kinderen via leeftijdsgenoten (vaak op school). Leeftijdsgenoten wordt gevraagd welke klasgenoten zij leuk of niet leuk vinden, of die pesten of gepest worden, eventueel aan de hand van foto’s van de klasgenoten. Ook kan gevraagd worden naar sociaal gedrag van klasgenoten, zoals agressief zijn. Sociometrie kan alleen in een schoolsetting, waarbij anonimiteit belangrijk is.
  • Rapportage door lera(a)r(es). Het opstellen van een lijst van kinderen die in hun klas gepest worden en/of pesten. 
  • Rapportage door ouders. Ouders zijn niet vaak getuige van pesten en weten alleen wat het kind hun vertelt. Voor jonge kinderen kan ouderrapportage een belangrijke bijdrage leveren aan de signalering, naast de rapportage vanuit school.
  • Zelfrapportage. Kinderen vertellen zelf of ze pesten of gepest worden. Het is de vraag of alle kinderen dit spontaan doen.

Screeningsinstrumenten.
Verschillende instrumenten zijn in het Engels beschikbaar; sommige zijn getest op validiteit en andere niet. Geen van de beschreven instrumenten is in het Nederlands beschikbaar en ze worden daarom hier niet verder besproken.

Vaillancourt heeft in een grote populatie (n = 16.799, leeftijd 8-19 jaar) screening door middel van het lezen van een definitie van pesten en daarna alleen vragen naar pesten of gepest worden in de afgelopen 3 maanden, vergeleken met screening door middel van uitgebreider vragen naar ervaring met verschillende uitingen van pesten (slaan, schelden, roddelen, etc.) (Vaillancourt et al., 2010). Zij toonde aan dat alleen vragen naar pesten of gepest worden een lage sensitiviteit heeft (56,3% voor gepest worden en 55,7% voor pesten), maar een hoge specificiteit (94,3% voor gepest worden en 91,5% voor pesten), waarbij eenmalig pesten in de afgelopen 3 maanden ook geclassificeerd werd als pesten. Vaillancourt pleit er dan ook voor om na het vragen naar pesten of gepest worden als tweede stap meer gedetailleerde vragen te stellen om pesten of gepest worden vast te stellen (Vaillancourt et al., 2010).
Card pleit ervoor om bij gebrek aan gevalideerde screeningsinstrumenten gebruik te maken van meerdere bronnen voor screening (rapportage van verschillende personen) en van een combinatie van vragen uit screeningsinstrumenten die voor onderzoeken ontwikkeld zijn (Card & Hodges, 2008). Belangrijk is dat alle vormen van pesten (fysiek, verbaal, relationeel en cyberpesten) worden uitgevraagd.

Signalering van pesten in de klas
Voor het screenen van pesten in de klas kan gebruik worden gemaakt van sociogrammen. Signalering op school kan plaatsvinden door bijvoorbeeld het sociale netwerk in klassen in kaart te brengen (Huitsing & Veenstra, 2012a). De JGZ kan hierbij een ondersteunende rol hebben. Hier wordt uitgebreider op ingegaan in het thema Taken in de jeugdgezondheidszorg: preventie, signalering en aanpak van pesten.

Signalering van cyberpesten
Geen literatuur is gevonden over de signalering van cyberpesten.

Ernst van pestgedrag bepalen
In de literatuur zijn geen screeningsmethoden beschreven om de ernst van pesten te bepalen.
Zowel Craig als Lamb pleit ervoor om als pesten wordt vermoed, te vragen naar hoe vaak het pesten gebeurt, hoe lang het pesten gaande is, op hoeveel verschillende plaatsen of in welke situaties het pesten gebeurt, wat voor type pesten het is (en hoe ernstig) en wat voor effect het pesten op het kind heeft. Belangrijk is ook de geassocieerde sociale, emotionele, psychologische, educationele en fysieke problemen in kaart te brengen (Craig & Pepler, 2003; Lamb, Pepler & Craig, 2009).

Referenties


Pagina als PDF