Richtlijn: Psychosociale problemen (2016)

Onderbouwing

Lees hier verder voor een overzicht van conclusies en de bijbehorende wetenschappelijke beoordeling per leeftijdsgroep

Vroegsignalering door de JGZ

Vroegsignalering is één van de kerntaken van de JGZ. Dit is vastgelegd in het Basispakket JGZ, dat wettelijk verankerd is in de Wet publieke gezondheid (Wpg). De vroegsignalering van psychosociale problemen bij kinderen door de JGZ is zonder instrumenten niet optimaal. In totaal worden 72% van de kinderen in de leeftijd van 21 maanden tot 4 jaar (Reijneveld et al., 2004; Klein Velderman et al., 2010) en bijna de helft van de 5-15 jarigen met psychosociale problemen (d.w.z. een klinische CBCL score) (Brugman et al., 2001; Theunissen et al., 2012) gemist door de JGZ.

De kwaliteit van de vroegsignalering van psychosociale problemen door de JGZ is minder goed bij allochtone kinderen dan bij autochtone kinderen. Slechts 30% van de Turkse en Marokkaanse kinderen met een psychosociaal probleem wordt geïdentificeerd door de JGZ, terwijl dit bij de autochtone kinderen 60% is (Crone et al., 2010). In deze studie is een psychosociaal probleem bepaald door middel van de Child Behavior Checklist (CBCL). Mogelijke verklaringen voor deze slechtere opsporing bij allochtone kinderen zijn verschillen in de mate waarin ouders hun zorgen aan een hulpverlener uiten. Ouders uit niet-geïndustrialiseerde landen zijn mogelijk minder bereid om over hun problemen te vertellen buiten de kring van de directe familie, omdat zij dit niet sociaal wenselijk vinden (Middleton, 2000). Maar ook als een ouder problemen kenbaar maakt aan de hulpverlener, kan de besluitvorming van de hulpverlener anders verlopen. Bijvoorbeeld, taalproblemen, culturele verschillen en vooroordelen kunnen een goede interactie tussen ouder en hulpverlener belemmeren (Harmsen et al., 2003; Meeuwesen et al., 2006). Dit kan leiden tot slechtere en of latere signalering en minder effectieve verwijzing.

Het gebruik van goede (d.w.z. valide) instrumenten kan de signalering van psychosociale problemen door de JGZ aanzienlijk verbeteren (Vogels, 2008a; Theunissen et al, 2012a). Een instrument kan niet het klinisch oordeel vervangen, het gebruik van deze instrumenten is een onderdeel van het totale proces van signaleren. Naast het gebruik van instrumenten blijft de professionele inschatting van grote waarde. De professional moet in staat zijn een goede inschatting te maken van de risico’s op basis van onder andere de uitkomsten van het instrument. Dit vraagt om bepaalde competenties en deskundigheid van professionals, zoals observerend vermogen, gespreksvaardigheden en deskundigheid op het gebied van gedrags- en ontwikkelingsproblemen. Als het gaat om allochtone jeugd en hun ouders zijn culturele sensitiviteit en interculturele competenties belangrijk. Zie de JGZ richtlijn opvoedingsondersteuning voor een uitgebreide beschrijving van gespreksvaardigheden.

Weerstand van ouders om vragenlijsten in te vullen

De JGZ heeft een taak in het signaleren van risico’s die opgroeiende kinderen bedreigen. Een aantal ouders ervaart dit als een opsporingstaak en zijn hier huiverig voor. Onder meer omdat zij de JGZ zien als opsporingsapparaat voor kindermishandeling. Vooral het werken met vragenlijsten maakt hen huiverig, omdat er dan iets ‘op papier komt te staan’. Ouders willen helderheid over waarom de JGZ de gegevens vraagt, wat de JGZ met de gegevens doet, waar de gegevens blijven en wie er toegang toe heeft. Ook willen ze graag inspraak in de besluitvorming over eventuele problemen. Bij het gebruik van een vragenlijst als screeningsinstrument is er minder inspraak mogelijk. Eventuele  onvrede over de JGZ kan te maken hebben met onduidelijkheid over doel, inhoud en uitvoering van de dienstverlening.

Een vragenlijst als psychosociaal signaleringsinstrument is een hulpmiddel om de behoeften en belangen van de jeugdige systematisch in kaart te brengen. Doel en gebruik van een vragenlijst zijn voor veel ouders niet vanzelfsprekend. De JGZ zal dan ook vanaf het eerste contact heel helder moeten zijn over (de legitimatie van) haar taak, het gebruik van vragenlijsten als psychosociale signaleringsinstrumenten daarbij en het nut ervan voor ouder en kind (NCJ, 2013).

Het overzicht van signaleringsinstrumenten

Vroegsignalering in de prenatale periode

De zwangere vrouw is vaak nog niet bekend bij de JGZ. Het is belangrijk dat de verloskundig zorgverlener contact legt met de JGZ wanneer zij signaleert dat er risicofactoren tijdens de zwangerschap zijn. Er zijn instrumenten beschikbaar voor het signaleren van risicofactoren tijdens de zwangerschap. Ter informatie, de JGZ-richtlijn kindermishandeling beveelt de volgende instrumenten aan in de prenatale periode:

  • ALPHA-NL;
  • Checklist Vroegsignalering in de kraamtijd;
  • R4U;
  • Mind2Care;
  • EDINBURGH POSTNATAL DEPRESSION SCALE (EPDS). De EPDS wordt zowel postnataal als prenataal gebruikt. De Nederlandse EPDS is gevalideerd en betrouwbaar voor postnataal gebruik. Voor prenataal gebruik (EDS) is de validiteit en betrouwbaarheid onzeker (zie ook JGZ-richtlijn kindermishandeling).

Vroegsignalering in de leeftijdsgroep 0-4 jarigen

De JGZ hanteert momenteel een verscheidenheid aan instrumenten en methoden in het kader van vroegsignalering bij 0-4 jarigen, zoals de KIPPPI, BITSEA, SPARK en het DMO-protocol.

De volgende vroegsignaleringslijsten en gespreksprotocollen voor de leeftijdsgroep 0-4 jaar zijn onderzocht op validiteit in Nederland (Theunissen, 2013; Kruizinga, 2015; Mieloo 2015):

  • Structured Problem Analysis of Raising Kids (SPARK): Signaleren van Problemen en Analyse van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen;
  • DMO-protocol onderdeel van het programma Samen Starten: een gespreksprotocol gericht op het signaleren van opvoedsituaties die risico’s op kunnen leveren voor de sociaal/emotionele ontwikkeling van het kind;
  • Kort Instrument voor Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie (KIPPPI);
  • Ages and Stages Questionaire: social-emotional (ASQ:SE) ;
  • Brief Infant-Toddler Social and Emotional Assessment (BITSEA);
  • Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ).

De SPARK en DMO-protocol zijn gespreksprotocollen die de JGZ kan gebruiken voor de signalering van risico’s bij de opvoeding. De overige vier instrumenten (KIPPPI, ASQ:SE, BITSEA en de SDQ) zijn vroegsignaleringsinstrumenten specifiek voor psychosociale problemen. Bij deze instrumenten is onderzocht in hoeverre de uitkomsten overeenstemmen met beschikbare criteriumgegevens (concurrente validiteit). Vaak is er gebruik gemaakt van de Child Behavior Checklist (CBCL) als gouden standaard (Achenbach et al., 2001). De CBCL is een bewezen goede gevalideerde vragenlijst voor het meten van gedrag en emotionele problemen.

SPARK

De SPARK (structured Problem Analysis of Raising Kids) is een gespreksprotocol. Met behulp van de SPARK voert de jeugdverpleegkundige een gestructureerd vraaggesprek met de ouder(s) om (risico op) opvoedings- en ontwikkelingsproblemen bij kinderen van 18 maanden vroegtijdig te signaleren. Het uitgangspunt is het perspectief en de ervaring van de ouder, dit wordt gecombineerd met de expertise van de JGZ-professional. De SPARK geeft een indicatie of een kind een laag, verhoogd of hoog risico op opvoed- en ontwikkelingsproblemen heeft. Daarnaast krijgt de jeugdverpleegkundige inzicht in de zorgen, problemen en zorgbehoeften van ouders. De predictieve validiteit van de SPARK is goed tot uitstekend (Staal et al, 2013). Er is namelijk aangetoond dat de risico-inschatting van de SPARK een latere melding bij de voormalige Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) / Bureau Jeugdzorg / VroegTijdig Onderkennen van ontwikkelingsproblematiek en/of gedragsproblematiek (VTO) voorspelt. De overeenkomst van de SPARK met vergelijkbare zelf-rapportage instrumenten, zoals de ASQ:SE is matig (convergente validiteit) (Stel et al., 2012). Een mogelijk verklaring is dat de inhoud en vraagwijze van beide instrumenten teveel van elkaar verschillen. De SPARK kan een goed onderscheid maken tussen ouders van lage en hoge sociaal economische status (discriminante validiteit). Er is geen onderzoek beschikbaar waarbij de SPARK wordt vergeleken met een criterium zoals de CBCL (concurrente validiteit).

Samen starten en DMO-protocol

Samen Starten is een programma dat effectieve samenwerking tussen zorgpartners rondom jonge kinderen  beoogt. Binnen dit programma is een DMO-gespreksprotocol ontwikkeld en geëvalueerd voor kinderen in de leeftijd van 0-18 maanden. Dit protocol is vervolgens doorontwikkeld voor kinderen t/m 4 jaar.  Het DMO-gespreksprotocol is  een gespreksprotocol waarin er aandacht is voor de gezins- en omgevingsfactoren die een rol spelen bij de psychosociale ontwikkeling van jonge kinderen. Het doel is om opvoedsituaties die risico’s en problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen kunnen opleveren, zo vroeg mogelijk te signaleren. Het protocol beslaat vijf domeinen: welbevinden kind, welbevinden ouder, rol partner, sociale steun en obstakels. Het is een systematisch volgsysteem voor ondersteuning in gesprekken met ouders. Het consult op de leeftijd van acht weken wordt gebruikt om bovenstaande aspecten de eerste keer uitgebreid met de ouder(s) te bespreken. In vervolgcontacten wordt al naar gelang de situatie per gezin gedifferentieerd aandacht aan de opvoedingssituatie besteed.

De werking van het DMO-protocol is geëvalueerd door Hielkema (2015). In de regio waar met het DMO-protocol werd gewerkt werden meer en eerder (risico’s voor) sociaal-emotionele problematiek gesignaleerd tussen 2 en 18 maanden (klein significant effect) in vergelijking met de controle regio. Er is gebruik gemaakt van het oordeel van de JGZ-professional. Rond de leeftijd van 18 maanden werd geen significante verschillen op de CBCL (Child Behavioural Checklist) gevonden tussen beide regio’s. Dit betekent dat geen effect kon worden aangetoond van werken met het DMO-protocol op het psychosociale welbevinden van kinderen. Wel geven ouders significant vaker aan dat de zorg beter aansluit bij de behoefte.

BITSEA

De BITSEA is een betrouwbaar en valide instrument voor kinderen in de leeftijd van 24 maanden. De BITSEA heeft op deze leeftijd een grote overeenkomst met de CBCL (Kruizinga et al, 2012a; de Wolff et al., 2013), en kan daarom een goed onderscheid maken tussen kinderen met en zonder psychosociale problemen. Tevens kan de BITSEA de signalering bij kinderen van 24 maanden door de JGZ verbeteren (de Wolff et al., 2013). Voor kinderen in de leeftijd van 14 maanden heeft de BITSEA een lage overeenkomst met de CBCL en kan daarom voor deze leeftijdsgroep maanden niet worden aangeraden (de Wolff et al., 2013).

ASQ:SE

De ASQ:SE is geen valide instrument voor de onderzochte leeftijdsgroepen van 6 maanden t/m 48 maanden. De overeenkomst van de ASQ:SE met de CBCL is laag (de Wolff et al., 2013; Theunissen et al., 2015).

KIPPPI

Onderzoek laat zien dat de validiteit van de KIPPPI (overeenkomst met de CBCL) op de leeftijden 6 maanden t/m 48 maanden slecht is (Wolf et al., 2013; Theunissen et al., 2015). Echter, een ander onderzoek uitgevoerd door Kruizinga laat zien dat de overeenstemming tussen de KIPPPI en de CBCL goed is bij kinderen van 24 maanden (Kruizinga et al., 2012b).

SDQ 3-4 jaar

De SDQ ouderversie bestaat uit twee leeftijdversies, de SDQ voor 3-4 jarigen en de SDQ voor 4-17 jaar. De SDQ 3-4 is een betrouwbaar en valide instrument voor de leeftijdsgroep 3 en 4 jaar. Op deze leeftijd heeft de SDQ (totaalscore) een uitstekend overeenkomst met het CBCL criterium. Dit geeft aan dat de SDQ een goed onderscheid kan maken tussen kinderen met en zonder problemen. Tevens kan de SDQ de signalering door de JGZ verbeteren (Theunissen et al., 2013a; Theunissen et al., 2015).

Vroegsignalering in de leeftijdsgroep 5-12 jarigen

In de leeftijdsgroep 5-12 jaar heeft de JGZ twee reguliere contactmomenten: het contactmoment in groep 2 en in groep 6/7. Onderzoek heeft aangetoond dat bij beide contactmomenten door het merendeel van de JGZ-organisaties een signaleringslijst wordt gebruikt voor de opsporing van psychosociale problemen (Theunissen et al., 2013b). Behalve een SDQ ouderversie is er ook SDQ leerkrachtversie beschikbaar. Het is onduidelijk hoe vaak de leerkrachtversie wordt gebruikt door de Jeugdgezondheidszorg.

De volgende vroegsignaleringslijsten voor de leeftijdsgroep 5-12 jaar zijn onderzocht op validiteit in Nederland:

  • Landelijke Signaleringslijst Psychosociale Problemen bij Kleuters (LSPPK);
  • Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ);
  • Psycat.

Bij deze instrumenten is onderzocht in hoeverre de uitkomsten overeenstemmen met beschikbare criteriumgegevens (concurrente validiteit). Vaak is er gebruik gemaakt van de Child Behavior Checklist (CBCL) als gouden standaard (Achenbach et al., 2001). De CBCL is een bewezen goede gevalideerde vragenlijst voor het meten van gedrag en emotionele problemen.

Landelijke Signaleringslijst Psychosociale Problemen bij Kleuters (LSPPK)

De LSPPK wordt ingevuld door ouders van kleuters, en haalt met name aandachtsproblemen en sociale problemen naar boven. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat met de LSPPK veel 5-6 jarigen onterecht gesignaleerd worden of niet gesignaleerd worden terwijl er wel een probleem is (Vogels et al., 2003). De vragenlijst is aangepast, maar de validiteit daarvan is niet onderzocht.

SDQ ouderversie

De SDQ meet de aanwezigheid van psychosociale problemen en de invloed van deze problemen op het dagelijks leven. Op de leeftijd van 4-7 jaar heeft de SDQ ouderversie een uitstekend overeenkomst met het CBCL criterium (Mieloo, 2015; Stone., 2014). Mieloo (2015) heeft aangetoond voor kinderen van 5 en 6 jaar dat het onderscheidend vermogen van de SDQ (totaalscore) ook acceptabel is voor subgroepen op basis van geslacht, opleidingsniveau van ouder en etniciteit. In andere woorden de SDQ kan ook acceptabel psychosociale problemen signaleren bij kinderen van ouders met bijvoorbeeld een laag opleidingsniveau of bij allochtonen. De predictieve validiteit van de SDQ-ouderversie is goed wat blijkt uit het feit dat naarmate ouders hoger scoren op de SDQ, zij ook vaker een beroep doen op hulpverlening i.v.m. opvoedingsproblemen (Stone et al., 2014).

Voor de leeftijdsgroep van 7-12 jaar (contactmoment groep 6/7) heeft ook de ouderversie (kindversie is beschikbaar vanaf 11 jaar) van de SDQ een uitstekende overeenkomst met de CBCL (Vogels et al., 2009). De ouderversie van de SDQ is op verzoek van GGD Nederland landelijk geïmplementeerd als het signaleringsinstrument voor psychosociale problematiek bij 7-12 jarigen binnen de JGZ (GGD Nederland, 2006).

SDQ Leerkracht versie

Op de leeftijd van 4-7 jaar heeft de SDQ leerkrachtversie een uitstekend overeenkomst met het CBCL criterium (Teacher Report Form) (Mieloo, 2015; Stone, 2014). Mieloo (2015) heeft aangetoond voor kinderen van 5 en 6 jaar dat het onderscheidend vermogen van de SDQ leerkrachtversie (totaalscore) ook acceptabel is voor subgroepen op basis van geslacht, opleidingsniveau van ouder en etniciteit.

Psycat

De Psycat is een alternatief voor bestaande instrumenten om psychosociale problemen bij kinderen te signaleren. De Psycat is een internetapplicatie die ouders invullen voor de signalering van psychosociale problemen bij kinderen in de leeftijd van 7-12 jaar. De Psycat meet de zwaarte van psychosociale problemen op vier schalen: een Totaalscore, Internaliserende problemen, Externaliserende problemen en Hyperactiviteit. In vergelijking met de bestaande schriftelijke vragenlijsten biedt de Psycat de volgende voordelen: 1) De Psycat is een zeer kort instrument. Ouders hoeven een minimaal aantal vragen te beantwoorden (gemiddeld 12 vragen). 2) De Psycat kan een goede schatting maken van de zwaarte van de aanwezige problematiek, de overeenkomst van de totale schaal van de Psycat met de CBCL (criterium validiteit) is hoog. En, anders dan bij beschikbare schriftelijke vragenlijsten, geldt dat ook voor de subschalen van de Psycat. Dat blijkt onder andere uit onderzoek dat daarnaar is gedaan (Vogels 2010; Vogels 2011). 3) De resultaten zijn voor de JGZ, eveneens via internet, direct beschikbaar, zonder dat de JGZ tijd moet investeren om de vragenlijsten te scoren.

De Psycat maakt gebruik van CAT, computerized adaptive testing. Met die techniek wordt na elk gegeven antwoord een schatting gemaakt van de zwaarte van eventueel aanwezige problematiek. Vervolgens wordt gekeken welk item die schatting kan verbeteren, tot een vooraf bepaalde nauwkeurigheidsgrens is bereikt. Daardoor kunnen allerlei vragen overgeslagen worden, omdat ze niet bijdragen aan een betere schatting. De Psycat is ontwikkeld voor onderzoeksdoeleinde en nog niet geschikt voor dagelijkse toepassing in de JGZ.

Vroegsignalering in de leeftijdsgroep 12-18 jarigen

In de leeftijdsgroep van 12-18 jaar heeft de JGZ twee keer contact met de adolescenten. Op de leeftijd van dertien jaar (of klas 2) is een regulier contactmoment in de JGZ. Daarnaast is er een extra contactmoment op de leeftijden van 15/16 jaar. Dit laatste contactmoment wordt op verschillende manieren ingevuld door JGZ-organisaties, bijvoorbeeld in de vorm van een digitaal contactmoment. Voor het signaleren van psychosociale problematiek worden landelijk voor deze leeftijdsgroep voornamelijk de korte indicatieve vragenlijst voor psychosociale problemen bij adolescenten (KIVPA) en de SDQ gebruikt. Beide instrumenten worden door het kind zelf ingevuld. Voor deze leeftijdsgroep bestaat er ook een SDQ ouderversie, maar deze wordt nauwelijks ingezet door de JGZ. Voor het contactmoment van 15/16 jaar wordt veel gebruik gemaakt van de EMOVO. De EMOVO is gericht op een groot aantal gezondheidsonderwerpen, waaronder psychosociale problemen. Deze problemen worden in de EMOVO gemeten met de SDQ kindversie.

De KIVPA is in 1997 ontwikkeld voor gebruik in het voortgezet onderwijs. Op basis van onderzoek (Reijneveld et al., 2003) en ervaring van gebruikers in het veld is in 2004 een nieuwe versie van de KIVPA verschenen. De SDQ en deze nieuwe versie van de KIVPA zijn voor de leeftijdsgroep 13 en 14 jaar gevalideerd voor de Nederlandse situatie (Vogels et al., 2011).

De volgende vroegsignaleringslijsten voor de leeftijdsgroep 12-18 jaar zijn onderzocht op validiteit in Nederland:

  • Strengths and Difficulties questionnaire (SDQ), kind en ouderversie
  • Korte indicatieve vragenlijst voor psychosociale problemen bij adolescenten (KIVPA)

Bij deze instrumenten is onderzocht in hoeverre de uitkomsten overeenstemmen met beschikbare criteriumgegevens (concurrente validiteit). Vaak is er gebruik gemaakt van de Youth Self Report (YSR, zelfrapportage) of Child Behavior Checklist (CBCL, ouder) als gouden standaard (Achenbach et al., 2001). Beide vragenlijsten maken deel uit van het 'Achenbach System of Empirically Based Assessment' oftewel ASEBA. De YSR en CBCL zijn bewezen goede gevalideerde vragenlijsten voor het meten van gedrag en emotionele problemen.

Sommige JGZ-organisaties gebruiken de Jij en Je Gezondheid werkwijze. Jij en je gezondheid is een werkwijze waarmee leerlingen vanaf 12 jaar met risicogedragingen actief worden opgespoord, ondersteund en zo nodig toegeleid naar veelbelovende en effectieve (preventie)programma's. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van online vragenlijsten die door de leerling worden ingevuld, zoals Revised Child Anxiety and Depression Scale (RACDS-25) voor de signalering van angst en depressie en de Ask Suicide-screening Questions (ASQ) voor het meten van risico op suïcide en de Adolescent Psychotic Symptom Screener (APSS) voor het meten van psychotische klachten. Deze instrumenten richten zich niet op psychosociale problemen, maar op DSM-5 gerelateerde problemen.

SDQ kindversie en KIVPA

De psychometrische kenmerken van de SDQ bij 13 en 14 jarigen zijn in onderzoek vergeleken met de KIVPA (Vogels et al., 2011). De resultaten laten zien dat de SDQ kindversie en de KIVPA wat betreft validiteit vergelijkbare instrumenten zijn. De overeenkomst van beide instrumenten met de Youth Self-report, de kindversie van de CBCL is hoog. Ook kunnen beide signaleringslijsten de signalering van psychosociale problemen door de JGZ medewerker verbeteren (Vogels et al., 2011).

De SDQ kindversie heeft de voorkeur voor gebruik in de JGZ in vergelijking met de KIVPA bij 13-14 jarigen. Beide instrumenten hebben een goede validiteit, maar SDQ kindversie sluit aan bij het gebruik van de SDQ ouderversie in groep 7 van de basisonderwijs en bij het gebruik van de SDQ in de jeugdhulpsector.

Voor de overige leeftijden (15-18 jaar) is de validiteit van de kindversie van de SDQ en de KIVPA nog niet onderzocht in een Nederlandse setting. Er is wel aangetoond dat de factorstructuur van de Nederlandse SDQ kindversie bij 11-16 jarigen goed is (van de Looij-Jansen et al., 2011).

Meerwaarde van de SDQ ouderversie naast afname van de SDQ kindversie

In de JGZ wordt vaak de SDQ kindversie afgenomen, en niet de SDQ ouderversie bij kinderen van 12 jaar en ouder. Onderzoek laat zien dat het afnemen van de SDQ ouderversie naast de SDQ kindversie een duidelijke meerwaarde heeft(Vogels et al., 2011).

Hoe en wanneer de vroegsignaleringslijsten te gebruiken?

Tabel 1 geeft een overzicht van de aanbevolen signaleringslijsten voor vroegsignalering. Ook wordt in deze tabel een link gegeven naar de beschikbare handleidingen. De SDQ handleiding voor de JGZ is gericht op de SDQ bij 3-17 jarigen (Theunissen et al., 2016). Voor de BITSEA wordt een handleiding beschikbaar gesteld voor de JGZ in 2016 (ZonMw).

Het wordt aanbevolen om op alle leeftijden (0-4 jaar, 4-7 jaar, 8-12 jaar, 13-14 jaar) een instrument te gebruiken. Deze aanbeveling sluit aan bij de oude JGZ-richtlijn psychosociale problemen (Postma, 2008). Op dit moment zijn er echter nog geen onderzoeksresultaten beschikbaar die aangeven of het noodzakelijk is om op al deze leeftijden een vragenlijst af te nemen voor de vroegsignalering van psychosociale problemen. Vanwege weerstand van ouders bij het invullen van vragenlijsten heeft men de voorkeur om het gebruik van vragenlijsten zoveel mogelijk terug te brengen. Maar om hieraan tegemoet te komen moet eerst worden onderzocht of met het minder vaak afnemen van vragenlijsten even effectief psychosociale problemen kan worden opgespoord. Erasmus MC voert een onderzoek uit naar de effectiviteit van herhaalde afname van psychosociale vragenlijsten in de JGZ, de resultaten zijn bekend in 2017 (zie ZonMw).

Tabel 1 Vroegsignalering in de Jeugdgezondheidszorg: aanbevolen instrumenten
Leeftijd Soort instrument Doel Bron Validiteit Beschikbare handleiding
0-4 jaar

DMO-protocol (gespreksprotocol Samen Starten)(voor kinderen van 0-4 jaar)

Risico-inventarisatie (ontwikkeling en zorgwekkende opvoedingssituaties), domeinen:

  • competentie ouder
  • rol partner
  • sociale steun
  • obstakels
  • welbevinden kind
Ouders/verzorgers

Effectiviteit is onderzocht voor 0-18 maanden. Effectief in het signaleren van risico’s van psychosociale problematiek. Maar werken met DMO-protocol kan niet psychosociaal welbevinden van kinderen verbeteren

SPARK (voor kinderen van 18 maanden)

Inventarisatie van behoefte aan opvoedingsondersteuning.

Ouders/verzorgers

Gevalideerd voor 18 maanden. Convergente validiteit is matig. Predictieve validiteit is goed. Criterium validiteit niet onderzocht.

BITSEA (voor kinderen van 12 tot 36 maanden)

Vragenlijst m.b.t. gedrag, emoties, sociale interacties en indicatoren voor psychopathologie zodat vroegtijdig externaliserende en internaliserende problemen worden gesignaleerd.

Ouders/verzorgers

Valide voor de leeftijdsgroep 24 maanden

In 2016 wordt een handleiding voor de JGZ beschikbaar gesteld (ZonMw)

SDQ (vanaf 3 jaar)

Emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit en problemen met leeftijdsgenoten

Ouders/verzorgers Valide bij 3/4 jarigen Handleiding voor het gebruik van de SDQ  in de JGZ
4-7 jaar SDQ

Emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit en problemen met leeftijdsgenoten.

Ouders/verzorgers en leerkracht Valide bij 4-7 jarigen Handleiding voor het gebruik van de SDQ in de JGZ
8-12 jaar SDQ Emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit en problemen met leeftijdsgenoten. Ouders/verzorgers Valide bij 7-11 jarigen Handleiding voor het gebruik van de SDQ in de JGZ
13-14 jaar SDQ Emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit en problemen met leeftijdsgenoten. Jeugdigen en ouders/verzorgers Valide voor 13-14 jarigen Handleiding voor het gebruik van de SDQ in de JGZ
KIVPA Psychosociale problemen Jeugdigen Valide voor 13=-14 jarigen Handleiding KIVPA
15-16 jaar SDQ Emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit en problemen met leeftijdsgenoten. Jeugdigen en ouders/verzorgers Veelbelovend instrument, maar nog niet gevalideerd voor deze leeftijdsgroep Handleiding voor het gebruik van de SDQ in de JGZ

Diagnostische instrumenten

Op basis van de uitkomsten van de signalering kan het nodig zijn voor nadere diagnostiek uitgebreidere generiek signaleringsinstrumenten te gebruiken, zoals één van de Achenbach System of Empirically Based Assessment (ASEBA) vragenlijsten. Deze lijsten kunnen door ouders of verzorgers (de Child Behavior Check List, CBCL), leerkrachten (Teacher Report Form, TRF) of door het kind zelf (Youth Self Report, YSR) ingevuld worden. Deze lijsten zijn door hun lengte niet standaard te gebruiken in de JGZ. Zij zijn wel gevalideerd en genormeerd en daarbij geschikt als assessment instrument, als nadere stap van probleemverkenning na gebruik van bijvoorbeeld de SDQ (Klein Velderman et al., 2007).

In het schema richtinggevende diagnostiek (NCJ) wordt aangegeven welke diagnostische instrumenten ingezet kunnen worden bij een vermoeden van bijv. angst, ADHD, autisme spectrum stoornis, depressie.


Pagina als PDF