Richtlijn: Borstvoeding (2015, multidisciplinair)

Onderbouwing

Conclusies

Primaire lactatie-insufficiëntie komt bij naar schatting 5% van de kraamvrouwen voor; interventies om de productie te verhogen zullen geen of beperkt resultaat hebben2;3. Niveau 4
Vertraagde lactogenese en ook andere borstvoedingsproblemen kunnen worden voorkómen en verholpen worden door goede borstvoedingsbegeleiding; dit geldt voor de gehele periode waarin borstvoeding wordt gegeven3. Niveau 4
Moeders en onderzoekers differentiëren over het algemeen niet tussen aangetoond en verondersteld melkproductietekort6. Niveau 3

Toelichting

De definitie van onvoldoende melkproductie luidt: 'onvoldoende melkproductie bij de moeder om gezonde groei mogelijk te maken en te continueren'. Te weinig moedermelk is de meest voorkomende verklaring die vrouwen geven voor het geheel of gedeeltelijk stoppen met het geven van borstvoeding1. Zorgverleners gebruiken het vaak als reden om bijvoeding aan te raden. Vaak is er echter sprake van een verondersteld tekort en kan met de juiste begeleiding voldoende melk worden geproduceerd.

Gebrek aan kennis over het normale borstvoedingsproces

Bij zowel zorgverleners als ouders bestaat de indruk dat er de eerste dagen geen melkproductie is. Dit beeld ontstaat waarschijnlijk omdat de eerste voeding er anders uitziet dan men van melk gewend is. De hoeveelheid colostrum is klein, afgestemd op de kleine hoeveelheid voeding die een pasgeborene de eerste drie dagen per voeding kan opnemen. Bij goede borstvoedingsbegeleiding zal er voldoende voeding voor de baby zijn, ook al zijn de borsten van de moeder nog zacht en voelen ze nog niet vol aan.

Een te geringe melkproductie wordt vaak, maar niet altijd, veroorzaakt door het gevoerde borstvoedingsbeleid. Wanneer het beleid is gebaseerd op gebrekkig inzicht in het normale borstvoedingsproces bij ouders en zorgverleners, nemen zij niet altijd de juiste beslissingen. Dit kan gemakkelijk leiden tot weinig zelfvertrouwen bij de moeder. Te weinig melk, al dan niet daadwerkelijk aan de orde, is een veelvoorkomende reden om te stoppen met borstvoeding. Er wordt al gauw bijvoeding geadviseerd.

Primaire lactatie-insufficiëntie

Waarschijnlijk is er maar bij een kleine groep vrouwen (5%) sprake van 'primaire lactatie- insufficiëntie'2. Dat wil zeggen dat een vrouw niet in staat is om voldoende moedermelk te produceren. Dit kan komen door borstoperaties, hormonale stoornissen of erg weinig melkklierweefsel. Interventies zullen beperkt of geen resultaat hebben2;3. Een toereikende melkproductie is in deze situaties niet altijd mogelijk.

Oorzaken van vertraagde lactogenese

Soms duurt het langer dan de gebruikelijke 30 à 40 uur na de bevalling voordat de melkproductie goed op gang komt (lactogenese). Deze vertraging kan o.a. komen door:

  • Een bevalling met medische ingrepen en/of complicaties (incl. fluxus, secio, pijnbestrijding);
  • Stress of pijn;
  • teveel tijd tussen geboorte en eerste keer aanleggen;
  • Te lage frequentie of beperkte tijdsduur van de voedingen;
  • Achtergebleven placentaresten;
  • Diabetes type I
  • Prematuriteit.
  • Deskundige begeleiding van de moeder en bevordering van haar zelfvertrouwen kunnen de moeder helpen aanvankelijke problemen het hoofd te bieden3.

Overige oorzaken van een te geringe melkproductie

Het handboek ‘Breastfeeding Management for the Clinician’geeft de volgende factoren die ook een rol kunnen spelen bij een tekort aan moedermelk:

  • Pijn bij het voeden;
  • Beperkingen in duur en frequentie van de voedingen;
  • Geen nachtvoeding;
  • Ernstige stuwing;
  • Onnodig bijvoeding geven;
  • Veelvuldig en langdurig fopspeengebruik;
  • Gebruik van een tepelhoed;
  • Ziekte van moeder;
  • Roken door de moeder;
  • Hormonale anticonceptie of andere medicatie;
  • Kindfactoren, zoals een te kort tongriempje, Downsyndroom of prematuriteit.

Angst bij de moeder dat haar kind onvoldoende melk krijgt

Het kan zijn dat een moeder ten onrechte vreest dat haar kind niet voldoende krijgt5. Zij leidt dit bijvoorbeeld af uit de borsten die soepeler zijn dan verwacht, uit de voedingsfrequentie die hoger is dan verwacht, uit veranderingen in het voedingspatroon of het slaap- en huilgedrag, uit de vaststelling dat de baby beter zou slapen na een fles kunstmatige zuigelingenvoeding, of uit een afbuigende groeicurve na de derde maand.

Of er werkelijk sprake is van onvoldoende melkproductie en -inname, is af te leiden uit een aantal signalen (Tabel 1). Wanneer er aanwijzingen zijn voor een werkelijk tekort: zie thema ‘Uitdroging en ondervoeding’.

Tabel 1: Signalen die een indicatie kunnen zijn voor onvoldoende melkproductie en -inname7,8

  • gewichtsverlies onder de -2 standaarddeviatiescore op de curve voor gewichtsverlies bij borstgevoede kinderen ;
  • gewichtstoename < 20 g per dag of < 150 g per week tot leeftijd van 3 maanden;
  • weinig en/of geconcentreerde urine (onvoldoende natte luiers), geen gele ontlasting na 1 week;
  • lage spierspanning, verlaagde turgor en een ingezonken fontanel

Pagina als PDF